ECLI:NL:RBZWB:2015:2385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2952
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van aansluitbijdrage voor stadsverwarming in het kader van de eigenwoningschuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van de jaarlijks betaalde aansluitbijdrage voor stadsverwarming. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, waarbij hij de rentecomponent van de aansluitbijdrage als aftrekbare kosten van de eigen woning wilde opvoeren. De inspecteur had dit bezwaar afgewezen, met als argument dat er geen sprake was van een eigenwoningschuld, omdat de aansluitbijdrage niet kon worden gekwalificeerd als een lening.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van een eigenwoningschuld bij de belanghebbende lag. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de aansluitbijdrage een vergoeding was voor een tijdelijk door Essent aan hem ter beschikking gesteld geldbedrag. Hierdoor was er geen sprake van een eigenwoningschuld en was de rentecomponent in de aansluitbijdrage niet aftrekbaar.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de inspecteur had aangetoond dat de door de belanghebbende aangehaalde uitspraak op bezwaar slechts een vergissing betrof en dat in de meeste vergelijkbare gevallen de aftrek was afgewezen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat er geen bewijs was dat de inspecteur eerder een standpunt had ingenomen dat de rentecomponent aftrekbaar zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/2952
uitspraak van 2 februari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 met dagtekening 13 december 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 maart 2014 het bezwaar afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 mei 2014, ontvangen bij de rechtbank op 8 mei 2014, beroep ingesteld. Gezien de samenhang van de onderhavige procedure met de procedure met nummer 14/2951, heeft de griffier voor beide procedures tezamen slechts eenmaal een griffierecht geheven van € 45. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], bijgestaan door [A] en [B] en namens de inspecteur [verweerder]. Ter zitting zijn de zaken bij de rechtbank bekend onder het procedurenummers AWB 14/2897 t/m 14/2946, 14/2951, 14/2952, 14/2957 t/m 14/2962, 14/2964 t/m 14/2966, 14/2968 t/m 14/2978 gelijktijdig behandeld.
1.4.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
1.5.
De rechtbank heeft ter zitting een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat tegelijk met deze uitspraak in afschrift naar partijen is verzonden.
1.6.
Bij brieven van 19 november 2014 en 18 december 2014 heeft de rechtbank partijen bericht dat de termijn waarbinnen schriftelijke uitspraak wordt gedaan, is verlengd met 6 weken.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar eigenaar van een eigen woning die op het warmtenet (stadsverwarming) van Essent Local Energy Solutions BV (hierna: Essent) is aangesloten. Belanghebbende betaalt maandelijks een financieel voorschot aan Essent voor zijn warmteafname op basis van inschatting en historisch verbruik, geïndexeerd naar de nieuwe energietarieven. Eenmaal per jaar vindt er een financiële afrekening plaats over het verschil tussen de voorschotten en de kosten van het werkelijk gebruik van de warmteafname. Bij deze afrekening worden onder de vaste kosten, bedragen in rekening gebracht onder vermelding van: “
Aansluitbijdrage”.
2.2.
Volgens onder meer de brief van Essent van 29 maart 2012 bestaan de aansluitkosten uit drie componenten, waarvan er twee bij aanleg in rekening zijn gebracht en één in 30 jaar als onderdeel van het vastrecht wordt verrekend via de jaarafrekening:

Derentabiliteitsbijdrage. Dit is een additionele aansluitbijdrage en gerelateerd aan de vermeden gemiddelde kosten van EPN-maatregelen (Energie Prestatie Norm) van de woning, vermeerderd met de vermeden kosten van de aansluitkosten op het gasnet.(…)
Deaansluitbijdrage: Deze is gebaseerd op het principe van de vermeden kosten in de woning en wordt berekend door uit te gaan van het verschil in kosten tussen de cv- en sv-installatie.
De derde kostenpost betreft de vermeden aansluitbijdrage voor deaardgasaansluitingdie in een warmtewoning ontbreekt.”
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief, ontvangen door de inspecteur op 8 januari 2014, bezwaar gemaakt tegen onder meer de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2012, welke conform zijn ingediende aangifte is opgelegd. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht de rentecomponent van de jaarlijks betaalde aansluitbijdrage alsnog in aanmerking te mogen nemen als aftrekbare kosten van de eigen woning in box 1.
2.4.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft de aanslag gehandhaafd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de door belanghebbende jaarlijks betaalde aansluitbijdrage voor de warmteaansluiting van Essent voor een bedrag van € 114 als aftrekbare kosten van de eigen woning in de zin van artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) aan te merken?
2. Is het niet in aftrek toestaan van deze kosten een schending van het gelijkheids- en/of vertrouwensbeginsel?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
3.3
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 63 (€ 51 -/- € 114). De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Eigenwoningschuld
4.1.
Ingevolge artikel 3.119a, eerste en tweede lid van de Wet IB wordt onder een eigen- woningschuld verstaan een schuld die is aangegaan ter verwerving, verbetering, of onderhoud van de woning. Als aftrekbare kosten van de eigen woning worden in de zin van artikel 3.120 van de Wet IB aangemerkt, renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij eerst dient te beoordelen of er sprake is van een eigenwoningschuld, alvorens de vraag kan worden gesteld of de gestelde kosten als aftrekbare kosten van de eigen woning in aanmerking genomen kunnen worden. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.3.
Per 1 januari 2014 is de Warmtewet en het daarop gebaseerde Warmtebesluit ingevoerd. Voordien werd jaarlijks door de brancheorganisatie Vereniging Energie-Nederland een Tariefadvies opgesteld, waarin tarieven voor warmtelevering volgens het NMDA-principe (het “niet-meer-dan-anders” principe) waren neergelegd. Dit principe wordt toegepast voor de berekening van de aansluitbijdrage, het vastrecht en de warmteprijs. Het komt erop neer dat een zodanig tarief voor de geleverde warmte kan worden gevraagd dat het de warmteverbruiker gemiddeld niet meer kost dan bij gebruik van aardgas voor individuele centrale verwarming. Ook de Autoriteit Consument en Markt die toezicht houdt op de toepassing van de Warmtewet, gaat bij het opstellen van de maximumtarieven uit van voormeld principe.
4.4.
De bewijslast dat ter zake van de jaarlijks aan Essent verschuldigde aansluitbijdrage sprake is van een eigenwoningschuld rust op belanghebbende. Belanghebbende dient daarom aannemelijk te maken dat sprake is van een eigenwoningschuld die is aangegaan ter verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende hierin, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet geslaagd. Belanghebbende heeft immers geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarop kan worden geconcludeerd dat de aansluitbijdrage een vergoeding is voor een tijdelijk door Essent aan belanghebbende ter beschikking gesteld geldbedrag, ofwel een lening. Belanghebbendes stellingen die van een ander uitgangspunt uitgaan worden derhalve verworpen. Nu geen sprake is van een lening is reeds op die grond geen sprake van een eigenwoningschuld.
Gelijkheidsbeginsel
4.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur bij enkele belastingplichtigen wel de jaarlijks betaalde aansluitbijdrage als aftrekbare kosten van de eigen woning in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft daartoe als bewijs een uitspraak op bezwaar van een belastingplichtige overgelegd waaruit blijkt dat ambtshalve alsnog rekening is gehouden met de in dat jaar betaalde aansluitbijdrage op het warmtenet. Gelet hierop doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. Volgens de inspecteur is in enkele gevallen, ten gevolge van een vergissing, aftrek verleend.
4.6.
Anders dan belanghebbende stelt, is naar het oordeel van de rechtbank het gelijkheidsbeginsel niet geschonden. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien aannemelijk wordt dat de inspecteur hetzij een beleid heeft gevoerd waarvan ten nadele van belanghebbende is afgeweken, hetzij het oogmerk heeft gehad één of meer andere belastingplichtigen te begunstigen, hetzij in een meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen in het voordeel van die gevallen een (niet op beleid of begunstiging gebaseerde) fout heeft gemaakt. Feiten of omstandigheden die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat één van de drie hiervoor bedoelde situaties zich hier heeft voorgedaan zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat de inspecteur onbetwist heeft aangevoerd dat de door belanghebbende aangehaalde uitspraak op bezwaar slechts een enkele vergissing betreft. De overige ongeveer 30.000 behandelde bezwaarschriften (99,9%), waarbij dezelfde problematiek speelt, zijn op dit punt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank faalt daarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Vertrouwensbeginsel
4.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat bij de aankoop van de woning, een deel van de aansluitbijdrage is meegefinancierd, waarvan de betaalde rente wel als aftrekbare kosten van de eigen woning in aanmerking is genomen. Volgens belanghebbende mag hij er derhalve op vertrouwen dat de rentecomponent in de jaarlijkse betaalde aansluitbijdrage eveneens als aftrekbare kosten van de eigen woning in aanmerking kan worden genomen. Nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat de inspecteur op enig moment een weloverwogen standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de aftrekbaarheid van de financieringsrente betreffende de componenten die bij aankoop aan Essent zijn betaald, faalt vorenbedoeld beroep op het vertrouwensbeginsel reeds om die reden.
4.8.
Ook de omstandigheid dat bij enkele andere belastingplichtigen aftrek voor de jaarlijks betaalde aansluitbijdrage is verleend, kan bij belanghebbende geen vertrouwen wekken dat dit ook bij hem het geval zal zijn.
Overige
4.9.
De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat de inspecteur niet heeft voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, nu de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd.
4.10.
Gelet op al het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2015 door , mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.