In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van de jaarlijks betaalde aansluitbijdrage voor stadsverwarming. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012, waarbij hij de rentecomponent van de aansluitbijdrage als aftrekbare kosten van de eigen woning wilde opvoeren. De inspecteur had dit bezwaar afgewezen, met als argument dat er geen sprake was van een eigenwoningschuld, omdat de aansluitbijdrage niet kon worden gekwalificeerd als een lening.
De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van een eigenwoningschuld bij de belanghebbende lag. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de aansluitbijdrage een vergoeding was voor een tijdelijk door Essent aan hem ter beschikking gesteld geldbedrag. Hierdoor was er geen sprake van een eigenwoningschuld en was de rentecomponent in de aansluitbijdrage niet aftrekbaar.
Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de inspecteur had aangetoond dat de door de belanghebbende aangehaalde uitspraak op bezwaar slechts een vergissing betrof en dat in de meeste vergelijkbare gevallen de aftrek was afgewezen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat er geen bewijs was dat de inspecteur eerder een standpunt had ingenomen dat de rentecomponent aftrekbaar zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.