In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, met een verzuimboete en heffingsrente. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde zijn beslissing. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2014 is vastgesteld dat belanghebbende in 2008 een omzet van € 80.000 had gerealiseerd, maar geen omzetbelasting had aangegeven. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat de omzetbelasting die op aangifte moest worden voldaan, wegviel tegen de voorbelasting die belanghebbende had betaald. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking eveneens onterecht waren.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat belanghebbende geen schade had aangetoond. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.