ECLI:NL:RBZWB:2015:1934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
02-700081-14 en 12-700275-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in moordzaak Thoolse fotograaf door onvoldoende bewijs en schending van ondervragingsrecht

In de strafzaak tegen [verdachte] en [medeverdachte] heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de moord op [slachtoffer] op 8 juni 2011 in Sint Maartensdijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachten te veroordelen. De getuige [getuige 1], die een cruciale rol speelde in het bewijs, heeft verklaringen afgelegd die als 'de auditu' worden gekwalificeerd, wat betekent dat ze niet uit eigen waarneming zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze verklaringen niet voldoende steunbewijs hebben, en dat er geen forensische sporen zijn die de aanwezigheid van de verdachten op de plaats delict bevestigen. Bovendien is er een schending van het ondervragingsrecht van de verdediging vastgesteld, wat de waarheidsvinding heeft bemoeilijkt. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar de verdachten vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/700081-14 en 12/700275-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 4 en 5 maart 2015, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte], waarbij de officier van justitie mr. H.A.T.G. Koning en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 19 maart 2015.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht ter zake:
dat hij op of omstreeks 08 juni 2011 te Sint Maartensdijk, gemeente Tholen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (met een vuurwapen) een kogel afgevuurd in en/of op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding voldoet aan de wettelijke eisen en is dus geldig.
3.2
De bevoegdheid
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Verweer
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie (verder ook: OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens schending van het ondervragingsrecht van de verdediging inzake de getuige [getuige 1]. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van die getuige niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. De raadsman heeft daarbij gewezen op het zogenoemde Zwolsman-criterium (inhoudende dat het OM aan verdachte zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort heeft gedaan), het zogenoemde Karman-criterium (inhoudende dat er sprake is van een vormverzuim dat het wettelijk systeem in de kern heeft aangetast) en een uitspraak van de rechtbank Limburg, waar het OM vanwege een volgens de verdediging soortgelijke handelwijze niet-ontvankelijk is verklaard.
3.3.2
Feiten ter beoordeling van het verweer
- De getuige[getuige 1] is de inmiddels ex-vriendin van medeverdachte [medeverdachte]. Zij heeft een sleutelrol ter zake van het bewijs van de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] bij het ten laste gelegde.
- Op 21 januari 2012 wordt [getuige 1] voor het eerst door de politie gehoord. Zij zegt dat haar relatie met [medeverdachte] een week daarvoor is beëindigd, maar zij hebben nog wel contact met elkaar. Zij verklaart dat zij niets weet van de betrokkenheid van [medeverdachte] en [verdachte] bij de dood van [slachtoffer].
- Op 9 augustus 2012 wordt [getuige 1] opnieuw gehoord door de politie. Dit verhoor vindt plaats in bijzijn van de officier van justitie maar buiten aanwezigheid van de verdediging. Haar relatie met [medeverdachte] is dan definitief beëindigd. Zij verklaart in dat verhoor dat [medeverdachte] en [verdachte] betrokken zijn bij de dood van [slachtoffer].
- Op 7 februari 2014 vordert de officier van justitie aan de rechter-commissaris dat hij [getuige 1] als getuige zal horen in de zaken van [medeverdachte] en [verdachte] en twee andere in de vordering genoemde verdachten, buiten aanwezigheid van die verdachten en hun raadslieden. De officier van justitie verzoekt daarbij te bepalen dat de verdediging noch verdachten van de vordering noch de beslissing daarop in kennis zullen worden gesteld en dat hijzelf bij dat verhoor aanwezig mag zijn. De rechter-commissaris wijst die vordering toe.
- Op 13 maart 2014 wordt [getuige 1] voor de eerste keer door de rechter-commissaris gehoord, in aanwezigheid van de officier van justitie maar buiten aanwezigheid van de verdediging en verdachten. [getuige 1] verklaart opnieuw (en nu uitgebreider) over de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] bij de dood van [slachtoffer].
- De officier van justitie beslist dat de kennisneming van het proces-verbaal van verhoor aan de verdediging zal worden onthouden. Het proces-verbaal wordt op 15 april 2014 alsnog aan de verdediging verstrekt.
- Op 22 september 2014 wordt [getuige 1] op verzoek van de verdediging voor de tweede keer door de rechter-commissaris gehoord, thans in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadslieden van [verdachte] en [medeverdachte].
3.3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de wetgever heeft bepaald dat een raadsman in beginsel aanwezig kan zijn bij een verhoor door de rechter-commissaris. In geval van een getuigenverhoor door de rechter-commissaris dient zoveel mogelijk recht te worden gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, aldus de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Deze hoofdregel lijdt slechts uitzondering indien het belang van het onderzoek dit verbiedt. In het proces-verbaal van het verhoor van [getuige 1] van 13 maart 2014 is daarover geen enkele overweging opgenomen.
Nadat de (door de officier van justitie zo genoemde) ‘kroongetuige’ [getuige 1] in aanwezigheid van de officier van justitie op 9 augustus 2012 bij de politie reeds een voor verdachten belastende verklaring had afgelegd, besloot de officier van justitie een vordering in te dienen om de verdediging uit te sluiten bij het cruciale (eerste) verhoor van die getuige door de rechter-commissaris op 13 maart 2014. Over de reden tot het doen van deze vordering heeft hij verklaard dat “
als de verdediging er in dat stadium al bij zou worden betrokken dan gooi je als officier van justitie je eigen glazen in.”De officier van justitie heeft er dus bewust voor gekozen om de verdediging bij dit verhoor buitenspel te zetten en de verdediging niet van het verhoor in kennis te stellen.
Door deze inperking van het ondervragingsrecht van de verdediging is de waarheidsvinding bemoeilijkt en zijn de belangen van de verdachte ernstig geschaad. Deze schending is onvoldoende gecompenseerd door de verdediging de gelegenheid te bieden de getuige op 22 september 2014 alsnog te ondervragen. De getuige was immers op 13 maart 2014 al minder onbevangen door haar belastende verklaring bij de politie op 9 augustus 2012. Welk effect dit op de getuige heeft gehad bij het afleggen van haar verklaring op 13 maart 2014, negentien maanden later, is niet eenvoudig vast te stellen.
Daar komt bij dat de getuige heeft verklaard dat haar tijdens een pauze van het verhoor op 13 maart 2014 is toegezegd, waarschijnlijk door de persoon die naast haar zat, dat haar verklaring voor verdachten afgeschermd zou worden. Er zou gesproken zijn over een ‘kluis proces-verbaal’. Hoewel de getuige niet meer weet wie van de bij dat verhoor aanwezige personen die opmerking heeft gemaakt (alleen de rechter-commissaris, de griffier en de officier van justitie waren daarbij aanwezig) kan het bijna niet anders dan dat de officier van justitie dat is geweest en dat hij de getuige hierdoor heeft beïnvloed. De getuige verklaart:
“Er is gezegd dat mijn verklaring een kluisproces-verbaal zou zijn. Ik kon daardoor alles zeggen wat ik wilde zonder dat de verdachte het zou lezen.”De getuige was dan ook oprecht verontwaardigd dat haar verklaring op een later moment naar buiten werd gebracht. Dat de getuige in aanwezigheid van de verdediging op 13 maart 2014 ‘anders’ zou hebben verklaard blijkt uit haar verklaring in het (tweede) verhoor bij de rechter-commissaris op 22 september 2014:
“Als ik van tevoren had geweten dat die verklaring niet afgeschermd zou worden, dan zou ik vermoedelijk minder uitgebreid en gedetailleerd hebben verklaard dan dat ik op 13 maart 2014 heb gedaan.”
Deze gang van zaken laat volgens de raadsman geen andere conclusie toe dan dat het OM doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort heeft gedaan aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak van verdachte, waardoor de verdachte geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft gehad.
3.3.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot verwerping van het verweer. Hij is van mening dat het formele verweer niet slaagt, omdat niet het OM maar de rechter-commissaris heeft beslist tot het verhoor buiten aanwezigheid van de verdediging. Het Zwolsman-criterium, dat ziet op het bewust frustreren van de verdediging door opsporingsambtenaren en het OM, is reeds daarom niet van toepassing. Het OM heeft louter gebruik gemaakt van de in artikel 186a van het Wetboek van Strafvordering gegeven mogelijkheid om aan de rechter-commissaris te verzoeken in het belang van het onderzoek te beslissen het verhoor buiten aanwezigheid van de raadsman te laten plaatsvinden.
Ook in materiële zin kan het verweer niet slagen. Het verzoek tot het horen van de getuige buiten aanwezigheid van de verdediging is gedaan omdat de getuige bij de politie belastend over beide verdachten had verklaard en het OM de inhoud van die verklaring wilde toetsen voordat de verdachten op basis van deze getuigenverklaring voor de tweede keer zouden worden aangehouden in deze zaak. Het belang van de waarheidsvinding vergt in het algemeen dat niet op voorhand alle informatie meteen aan een verdachte bekend wordt gemaakt. De waarheidsvinding stond ten tijde van het verzoek voorop. Er was sprake van collusiegevaar want de verdachten waren op dat moment in vrijheid gesteld.
Door het verhoor buiten aanwezigheid van de verdediging te laten plaatsvinden kreeg de getuige de gelegenheid om onbevangen te verklaren, zonder mogelijke beïnvloeding van de verdediging. De getuige heeft ten onrechte verondersteld dat haar verklaring van 13 maart 2014 afgeschermd zou worden, in de zin dat deze als ‘kluisverklaring’ werd aangemerkt en niet aan verdachten bekend zou worden. De officier van justitie stelt dat hij dit niet tegen haar heeft gezegd. Verder was het uitdrukkelijk niet de bedoeling van het OM de verdediging op achterstand te stellen. In tegendeel, om de verdediging in de gelegenheid te stellen de verklaring van de getuige achteraf te kunnen controleren is na haar verhoor zelfs besloten tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie van de getuige. Bovendien is de verdediging alsnog in de gelegenheid gesteld haar ondervragingsrecht uit te oefenen. Dit verhoor is door de rechter-commissaris in een proces-verbaal vastgelegd.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de periode tussen het politieverhoor en het eerste verhoor bij de rechter-commissaris langere tijd heeft geduurd maar dat heeft ermee te maken dat in die periode veel nader onderzoek is verricht naar aanleiding van de informatie die de getuige bij het politieverhoor op 9 augustus 2012 had gegeven.
3.3.5
Het oordeel van de rechtbank
De stelling dat de officier van justitie de verdediging buitenspel heeft gezet door de raadlieden niet uit te nodigen voor het verhoor van de getuige [getuige 1] op 13 maart 2014 is feitelijk beschouwd onjuist. De officier van justitie heeft zijn vordering tot het horen van de getuige buiten aanwezigheid van de verdediging ter beoordeling aan de rechter-commissaris voorgelegd overeenkomstig de mogelijkheid die de wet hem daartoe biedt.
De officier van justitie heeft zijn vordering gemotiveerd
“door te wijzen op het naar inschatting van het Openbaar Ministerie reële gevaar voor collusie indien één of meer verdachten vooraf kennis zouden dragen van dit getuigenverhoor. Daarnaast is het niet in het belang van het onderzoek te achten als verdachten reeds voorafgaand aan het nog te houden politieverhoor kennis zouden dragen van de inhoud en daarmee de reikwijdte van dit bij de rechter-commissaris af te leggen getuigenverhoor.”
De rechter-commissaris heeft de vordering getoetst en vervolgens beslist tot het verhoor van de getuige buiten aanwezigheid van de raadslieden. Hij heeft daarover in zijn op 13 maart 2014 op schrift gestelde beschikking overwogen dat hij “
van oordeel is dat de vordering kan worden toegewezen op de gronden, op de wijze en onder de voorwaarden als door de officier van justitie in vorenbedoelde vordering is aangegeven.”
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie deze vordering in redelijkheid heeft kunnen doen. Zij acht zijn motivering daartoe (die door de rechter-commissaris is overgenomen), begrepen in de context van het toen bestaande dossier en de stand van het onderzoek op dat moment, voldoende. De ernst van het strafbare feit dat heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011 te Sint Maartensdijk en waarbij het slachtoffer [slachtoffer] om het leven is gebracht, rechtvaardigt dat toentertijd is besloten het belang van het onderzoek en de waarheidsvinding zwaarder te laten wegen dan het verdedigingsbelang. Nu de verdediging door de rechter-commissaris op een later moment uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om de getuige vragen te stellen en te confronteren met allerlei zaken, is voldoende aan haar belangen tegemoet gekomen.
Van strijd met enig beginsel van goede procesorde is geen sprake.
Feitelijk is het juist dat de officier van justitie de kennisneming van het proces-verbaal van de verklaring die de getuige op 13 maart 2014 tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd aan de verdachten en de verdediging heeft onthouden en wel tot 15 april 2014. De officier van justitie stelt deze tijd nodig te hebben gehad ter toetsing van de informatie die de getuige tijdens dat verhoor gaf. Het proces-verbaal is in die tussentijd in de kluis van het kabinet van de rechter-commissaris bewaard. Dat de getuige in dit verband spreekt over een ‘kluis proces-verbaal’ dat verdachten niet te lezen zouden krijgen is dan ook alleszins begrijpelijk. In het dossier is echter geen aanwijzing te vinden dat de getuige is (toe-)gezegd dat dit proces-verbaal niet (op enig moment) naar buiten zou komen dan wel dat de officier van justitie daar met enige opmerking of toezegging jegens de getuige op heeft gezinspeeld.
Hieruit volgt dat het verweer moet worden verworpen.
Nu ook verder niet is gebleken van een reden om de officier van justitie ter zake van het ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk te verklaren, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Inleiding
- Ten tijde van het ten laste gelegde kennen verdachten [verdachte] ([verdachte]) en [medeverdachte] ([medeverdachte]) elkaar al langere tijd. Verschillende getuigen verklaren dat zij betrokken zijn bij (het rippen van) hennepkwekerijen, geen geweld schuwen en belangstelling hebben voor wapens. Rond de datum van het ten laste gelegde hebben zij dagelijks contact, zowel telefonisch als lijfelijk, onder andere in een loods die zij samen huren. Zij gebruiken elkaars simkaart of telefoon en gebruiken ook beiden een witte diesel bestelauto, Peugeot Partner, kenteken
[kenteken], met zwarte bumpers en twee vierkanten raampjes aan de achterzijde (met af en toe Bifiworst magneetstickers op de achterzijde), eigendom van [verdachte].
- Het slachtoffer [slachtoffer]is een fotograaf die ten tijde van het ten laste gelegde alleen woont op het adres [adres slachtoffer] te Sint Maartensdijk, gemeente Tholen. In de garage van zijn woning exploiteert hij een hennepkwekerij, zoals hij dat in 2008 ook al deed. Na het overlijden van zijn vrouw, in 2006, is hij in 2007 hertrouwd met een Cubaanse vrouw van 26 jaar. Hij heeft een dochtertje met haar, geboren in april 2011. Ten tijde van het ten laste gelegde was zijn financiële situatie slecht. Hij wilde naar zijn vrouw in Cuba.
- [verdachte], [medeverdachte] en [slachtoffer] kennen elkaar vanwege hun ontmoetingen in de growshop “[naam bedrijf]” in Steenbergen, eigendom van [eigenaar bedrijf]. [eigenaar bedrijf] is bevriend met [getuige 2] die ook regelmatig in de growshop komt. [getuige 2] kent [verdachte], [medeverdachte] en [slachtoffer].
- In de nacht van zaterdag 4 juni 2011 op zondag 5 juni 2011 wordt [slachtoffer], naar hij volgens [eigenaar bedrijf] en [getuige 2] aan hen heeft verteld, door vijf man in zijn woning beroofd van de hennep.
- [slachtoffer] zoekt diezelfde nacht meermalen telefonisch contact met [eigenaar bedrijf]. [eigenaar bedrijf] rijdt in die nacht met [getuige 2] naar de woning van [slachtoffer] in Sint Maartensdijk. Op grond daarvan wordt verondersteld dat [eigenaar bedrijf] daar was omdat hij de eigenaar of geldschieter van de hennepkwekerij zou zijn.
- In de dagen erna valt het bekenden van [slachtoffer] op dat [slachtoffer] rusteloos is en dat hij blauwe plekken rond de ogen lijkt te hebben. Aan zijn kennis/vriendin [kennis/vriendin slachtoffer] vertelt [slachtoffer] dat er Marokkanen in zijn huis waren gekomen, die zijn voeten hadden gebonden, zijn geld hadden gepikt en zijn auto hadden gestolen. Aan zijn huisarts verklaart [slachtoffer] op 7 juni 2011 dat hij pijn heeft aan zijn linkernek en linkeroor, maar de arts kan daar geen zwelling of letsel ontdekken. [slachtoffer] vertelt zijn huisarts dat hij in de nacht van 6 op 7 juni in Bergen op Zoom is mishandeld en overvallen en dat zijn auto is gestolen. Hij zou mishandeld zijn door drie Marokkanen die ineens uit de bosjes daar tevoorschijn kwamen.
- Op 5 juni 2011, omstreeks 13:56 uur, doet [slachtoffer] bij de politie melding dat zijn auto in de avond van 4 juni 2011 in Bergen op Zoom is gestolen. Hij zegt dat hij zijn auto heeft geparkeerd in het centrum, bij de Ford garage bij de spoorweg, en dat hij de auto omstreeks kwart voor twaalf niet meer zag. De auto wordt op 10 juni 2011 uitgebrand aangetroffen op een parkeerplaats in Waalwijk.
- Vier Bossche Marokkanen worden later als verdachten van deze feiten aangehouden.
- Op 7 juni 2011 wordt via Meld Misdaad Anoniem melding gedaan over een ophanden zijnde oogst bij [slachtoffer]. De melding houdt in: “
Hennepkwekerij. [adres slachtoffer] Sint Maartensdijk. Op dit adres woont de heer [slachtoffer]. Zijn woning staat vol hennep de bedoeling om voor 10 juni te oogsten.”Melder heeft het zelf waargenomen.
- Op 8 juni 2011, omstreeks 01.14 uur, doet de getuige [getuige 3] bij de 112-centrale melding dat een man zwaar gewond op de trap ligt van zijn woning op het adres [adres slachtoffer] te Sint Maartensdijk, gemeente Tholen. Het blijkt te gaan om [slachtoffer] Ter plaatse treffen verbalisanten [slachtoffer] aan, liggend op zijn buik op de trap in de hal van zijn woning. Hij is zwaar gewond en ligt op driekwart hoogte van deze trap. Hij zit onder het bloed. Eén van de verbalisanten begint met een hartmassage. Dit wordt overgenomen door het gearriveerde ambulancepersoneel. [slachtoffer] wordt op hun verzoek op de vloer van de hal gelegd. Zij constateren dat [slachtoffer] niet meer aanspreekbaar is, maar nog wel hartritme heeft. Zij kunnen niet voorkomen dat [slachtoffer] ter plaatse overlijdt.
- Het lichaam van [slachtoffer] wordt onderzocht door twee artsen pathologen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Als resultaten van hun onderzoek rapporteren de deskundigen onder meer:
Er waren aan het lichaam twee perforatieopeningen met het aspect van een schotverwonding, gelokaliseerd linksvoor aan de hals op 150 cm van de voetzolen en circa 4 cm van het midden een perforatie van circa 1,6 x 0,9 cm en linksboven aan de rug op 131 cm van de voetzolen en circa 15 cm links van de achterwaartse middellijn een perforatie van circa 1,5 x 0,8 cm. Aan het gestrekte lichaam was een schotkanaal te herleiden, van linksvoor en boven naar linksachter en voetwaarts. In het schotkanaal waren de weke delen van de hals geraakt, de ondersleutelbeenader, de borstkas linksboven, de linkerlong bovenkwab en de borstkas linksachter ter plaatse van de 5e rib. Het schouderblad was daarbij geperforeerd. Er was circa 800 ml bloed in de linkerborstkas en de linkerlong was samengevallen. In de rugspieren links waren uitgebreide bloeduitstortingen naast het schotkanaal. Er waren bleke bloedarme inwendige organen. Het overlijden wordt zonder meer verklaard door massaal bloedverlies en daardoor functieverlies van de vitale organen als gevolg van de schotverwonding.
Verder rapporteren de deskundigen:
Als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld op het hoofd links was er een onderhuidse bloeduitstorting in de hoofdhuid linkszijwaarts en een bloederige linker slaapspier. Deze letsels kunnen passen bij vallen en/of stoten van het hoofd. Het oplopen van deze letsels is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest.
De deskundigen concluderen dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (een doorschotletsel) op het lichaam.
- Op 8 en 9 juni 2011 worden bij het (forensisch) onderzoek op de plaats delict de volgende sporen aangetroffen:
* De voordeur vertoonde braaksporen. Het metaal, de schroeven en het hout van het deurkozijn waren beschadigd. Op het trottoir, voor de drempel van de voordeur, lagen een insteekbijzetslot met een dubbele schoot en een bijbehorende koperkleurige rozet en binnen op de deurmat een afgebroken stuk messingkleurige kierstandhouder, passend bij een situatie waarbij de voordeur (die kennelijk slotvast was afgesloten) met kracht is geforceerd of opengetrapt. Er wordt geconstateerd dat ook alle overige deuren slotvast waren afgesloten. Op de voordeur wordt een schoenafdruk gevonden.
* Op de trap en de plavuizen vloer van de hal alsook op enkele deuren wordt bloed aangetroffen, passend bij de aangetroffen en vervolgens gewijzigde situatie door het verplaatsen van het lichaam van [slachtoffer].
* Onder de open trap in de hal wordt een dolkmes aangetroffen. Op het lemmet wordt bloed aangetroffen dat matcht met het bloed van [slachtoffer].
* Op de plavuizen vloer, naast de binnenmuur van de hal en de woonkamer, ligt een messingkleurige huls van het merk Sellier & Bellot, model 7.62x25. In de muur tegenover de voordeur wordt, op een hoogte van 47 cm gemeten vanaf de vloer, een kogelprojectiel veilig gesteld. De NFI-deskundige concludeert dat de huls is van het kaliber 7,62 mm en dat de volmantelkogel zowel bij het kaliber als het merk van de huls past. De huls is vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het kaliber 7,62 mm Tokarev, type TT-33 (‘Tokarev’) of een daarvan afgeleid model zoals de Crvena Zastava M57. Een 7,62x25 Tokarev patroon is in zoverre een wat bijzondere patroon omdat deze een zogenaamde flessenhals vorm heeft. Deze vorm is afwijkend en komt niet echt vaak voor (van 2001 t/m 2014 zijn deze patronen in heel Nederland bij 70 geregistreerde incidenten aangetroffen).
- De 112-melder [getuige 3], wonende [adres getuige 3], verklaart dat hij rond 01:00 uur wakker schrok van een klap. Hij hoorde één enkele knal die kwam van de voorzijde van het huis. Hij liep via de voordeur naar buiten maar zag niemand. Hij keek nog even in het slopje naast zijn woning. Hier zag hij ook niks. Terwijl hij voor het slop nabij zijn voordeur stond, hoorde hij uit de richting van de woning van [slachtoffer] het geluid van het dichtslaan van een deur, een bonk. Toen hij in die richting keek zag hij iemand wegrennen uit de voordeur van [adres slachtoffer]. Signalement: een stevig persoon (hij schat 100 kg), mollig type, circa 1.65-1.68 m lang, met donkere bivakmuts. Hij had een raar loopje. Die persoon rende naar de parkeerplaats tegenover het slopje van zijn woning waar een witte bestelauto (soort Renault Kangoo/Peugeot Partner/Citroen Berlingo) stond. Op de auto waren geen teksten of afbeeldingen aangebracht. De auto had twee vierkanten ruitjes aan de achterzijde. De wegrennende persoon stapte in aan de bijrijderskant. Door de oplichtende binnenverlichting van de auto zag getuige dat in de auto een persoon achter het stuur zat die hij omschrijft als een persoon met een zongebruinde of Noord-Afrikaanse huidskleur en donkerder, kort haar. De auto reed weg met gedoofde lichten. Hij hoorde aan het geluid van de auto dat het een dieselauto betreft. Getuige liep daarna naar woning nummer [adres slachtoffer] en zag dat de deur opengebroken was. Het licht in de hal brandde en hij zag iemand liggen. Hij herkende deze persoon als de hem bekende [slachtoffer]. [slachtoffer] was gewond en ademde zwaar met tussenpozen. Hij lag op de trap, met z’n hoofd naar boven. Hij hoorde hem gorgelen.
Op 12 juli 2011 wordt in het tv-programma “Opsporing Verzocht” aandacht besteed aan deze zaak. In dat programma worden getuigen gezocht die informatie kunnen geven over een witte bestelauto in relatie tot de dood van [slachtoffer] in de nacht van 7 op 8 juni 2011.
Op 20 juli 2011 neemt [verdachte] naar aanleiding van die uitzending contact op met de politie. Hij meldt dat hij die nacht met zijn witte bestelauto in Sint Maartensdijk is geweest. Dan blijkt dat [verdachte] ook de persoon is die op 7 juni 2011 de MMA-melding heeft gedaan.
Op 5 augustus 2011 komt [verdachte] op uitnodiging van de politie een verklaring afleggen. Hij komt in zijn witte bestelauto Peugeot Partner, naar zijn zeggen om de politie daarmee te helpen. Hij vraagt de politie om foto’s van die auto te maken. Op de foto’s die op die dag van die auto zijn gemaakt is waar te nemen dat onder de twee vierkanten raampjes aan de achterzijde van de auto Bifiworst magneetstickers zijn aangebracht. [verdachte] verklaart dat zijn zoontje die stickers er regelmatig opplakt en dat hij deze er vervolgens weer afhaalt.
- In zijn verhoor als getuige op 5 augustus 2011 verklaart [verdachte] dat hij op 7 juni 2011 omstreeks 23:30 uur in zijn bestelauto Peugeot Partner van huis (in Sint Philipsland) via Scherpenisse en Poortvliet naar Sint Maartensdijk is gereden met de bedoeling daar een tuinset te gaan stelen. Hij had ruzie gehad met zijn partner ([naam partner verdachte]) en wilde haar verrassen. Hij was alleen. Hij had kort daarvoor zijn zwager en overbuurman ([naam zwager/overbuurman]) nog per sms gevraagd om mee te gaan, maar deze wilde dat niet. Hij lag al op bed. [verdachte] verklaart dat ook zijn partner, [naam partner verdachte], wist van zijn voornemen want aan haar had hij ook een sms’je gestuurd dat hij een tuinset ging halen. In een straat in Sint Maartensdijk (naar hij aangeeft de [straatnaam 1], in de directe omgeving van de [straatnaam 2] liep hij de tuinen van de woningen af totdat bij het laatste huis een hond vervelend begon te doen. Hij liep terug naar zijn auto en draaide, voordat hij naar huis terugreed, eerst nog een jointje. De tijd die hij in Sint Maartensdijk doorbracht duurde naar zijn schatting ongeveer een half uur. Eenmaal thuis keek hij nog even tv om vervolgens, naar zijn schatting, rond 00:45 uur naar bed te gaan.
- Over de reden van zijn MMA-melding op 7 juni 2011 verklaart [verdachte] dat hij had gehoord van de weedkwekerij en dat hij er een hekel aan heeft dat er in een woonbuurt een kwekerij zit met mensen er omheen, dat daar misschien een kindje naast ligt te slapen. Iets verder in die verklaring verklaart hij dat hij [slachtoffer] in februari 2011 bij de growshop [naam bedrijf] veel zakken met potgrond had zien laden en dat [slachtoffer] op een opmerking daarover antwoordde:
“Ja het zijn ook heel wat planten”. [verdachte] had in de growshop gehoord dat het een dure soort was en had [slachtoffer] horen zeggen:
“Straks zit ik er warmpjes bij en kan ik naar mijn vrouwtje (in) Cuba.”[verdachte] berekende op grond van zijn eigen hennepkweekervaring dat [slachtoffer] in juni weer een kwekerij kon starten. Omdat hij het niet kon hebben dat [slachtoffer] in één keer geld zou hebben en hij het zelf financieel slecht had, besloot hij tot het doen van de MMA-melding.
- Geconfronteerd met de bevindingen over het telefoonverkeer tussen één van zijn gsm’s en die van [eigenaar bedrijf] en [getuige 2] verklaart [verdachte] dat een gsm met een nummer eindigend op [gsmnummer 1] op naam staat van zijn partner [naam partner verdachte] en dat een gsm met een nummer eindigend op [gsmnummer 2] altijd in zijn auto ligt in welke auto [medeverdachte] uit Heiningen ook weleens rijdt.
In de periode hierna worden in het onderzoek verschillende getuigen gehoord, diverse telefoons afgeluisterd, zendmastgegevens gecontroleerd en worden [eigenaar bedrijf] en [getuige 2] voor hun mogelijke betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] als verdachten aangehouden. Op grond van daaruit verkregen informatie komt naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte] regelmatig met elkaar optrekken, dat zij geen onbekenden zijn in de hennepwereld, dat zij geweld niet schuwen en belangstelling hebben voor wapens.
- In een tapgesprek d.d. 23 november 2011 tussen [verdachte] (hierna:[medeverdachte]) en een NN-man (naar later blijkt [betrokkene 1]) wordt het volgende gezegd:
NN man zegt:
“Jij zegt: “Ik heb die .22 nog bewaard”
[medeverdachte] zegt:
“Die andere, die heb ik weg geflikkerd”
NN man zegt:
“Wahh?”
[medeverdachte]. zegt:
“Ja dat waren zo maar 20 stuks, 15 stuks”
NN man zegt:
“Huhhh? Waar heb je dat nou weer weggeflikkerd?”
[medeverdachte] zegt:
“In het water, Ik gooi alles in het water, dan vinden ze ook niet terug ook’
NN man zegt:
“Hartstikke gek, waar in het water?”
[medeverdachte] zegt:
“Bij ons in het kanaal”.
- Registratie van gegevens van de zendmast aan de Rijksweg in Sint Philipsland wijst uit dat een bij [medeverdachte] in gebruik zijnde gsm op 7 juni 2011, om 23:19 uur en 23:15 uur, die zendmast heeft aangestraald.
- Het onderzoek richt zich dan verder op [verdachte] en [medeverdachte]. Verklaringen en bevindingen leiden ertoe dat er volgens de officier van justitie en de politie voldoende verdenkingen jegens [verdachte] en [medeverdachte] bestaan om hen op 20 januari 2012 als verdachten van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] aan te houden en in verzekering te stellen.
Diezelfde dag, 20 januari 2012, wordt [naam zwager/overbuurman] als getuige gehoord over onder meer het sms-contact met [verdachte] op 7 juni 2011 tussen 23:23 uur en 23:26 uur. [naam zwager/overbuurman] bevestigt dat [verdachte] hem laat op die avond heeft ge-sms’t en hem heeft gevraagd om mee te gaan naar Sint Maartensdijk om daar een tuinsetje weg te nemen. Hij schat dat dit rond 23:00 uur was. Hij is niet mee gegaan. Hij lag al op bed. [naam zwager/overbuurman] zegt dat hij wel vaker met [verdachte] mee ging om iets te ‘pikken’, maar deze keer niet.
Daags daarna, op zaterdag 21 januari 2012, worden ook de (ex)partners van [verdachte] en [medeverdachte] als getuigen gehoord.
- [naam partner verdachte] (de partner van [verdachte]) verklaart dat [verdachte] op 7 juni 2011 rond 23:00 uur-23:15 uur thuis is weggereden in de witte Peugeot Partner en dat hij ongeveer een uur later, rond 00:15 uur-00:30, uur weer thuis was. Zij lag al op bed, maar hoorde hem thuis komen. Over het plan van [verdachte] om in Sint Maartendijk een tuinset te gaan stelen hoorde zij de volgende ochtend, omdat zij vroeg wat hij was gaan doen. Zij zei hem dat hij gek was om het risico te lopen voor het stelen van een tuinset. Er was in hun tuin ook weinig ruimte voor een tuinset. Zij verklaart dat [medeverdachte] ([medeverdachte]) in die tijd, eind april-mei, elke avond voor een gesprekje van 5 of 10 minuten bij hen langs kwam. Hij bleef dan aan de voordeur staan want zij wilde hem niet in huis hebben. Toen zij [verdachte] vroeg wat [medeverdachte] telkens kwam doen vertelde [verdachte] haar dat [medeverdachte] een hennepplantage wilde leeghalen of geld wilde halen. Zij verklaart dat [medeverdachte] altijd schulden had en sprak over geld betalen aan grote jongens, amfetamine gebeuren, pillenzooi. [medeverdachte] reed wel eens in de witte Peugeot Partner van [verdachte]. Hij wilde overal hennepplantages plaatsen:
“Als [medeverdachte] een schoenendoos ziet dan hangt hij er een lamp in.”
-[getuige 1] (zij was tot een week vóór het verhoor bijna zes jaar lang partner van [medeverdachte]. Zij studeert rechten en woont op kamers in Nijmegen). Zij verklaart dat het op het moment van haar verhoor een chaos is in haar hoofd vanwege het beëindigen van de relatie met [medeverdachte]. Zij heeft nog wel contact met hem. Zij heeft hem donderdag voor het verhoor nog aan de telefoon gehad. Zij zegt te denken dat de politie niets aan haar verklaring heeft. Zij verklaart niets af te weten van betrokkenheid van [medeverdachte] en [verdachte] met betrekking tot de hennepkwekerij bij [slachtoffer] dan wel diens dood. Als met [getuige 1] een opgenomen telefoongesprek van 14 augustus 2011 tussen haar en [medeverdachte] wordt beluisterd, waarin zij zegt dat zij droomt over moordenaars en waarin [medeverdachte] vraagt of zij nachtmerries heeft, verklaart zij dat zij last heeft van nachtmerries.
- Tijdens een pauze van dit verhoor spreekt [getuige 1] een voicemailbericht in van het nummer van een onbekende man, genaamd [betrokkene 2]. Zij zegt hier het volgende:
“Ehm Goedemorgen. U spreekt met [getuige 1] ehm. Ik heb u ongeveer een half jaar geleden een mail gestuurd ehm over de betrokkenheid .. de eventuele betrokkenheid van ehm [medeverdachte]ivm met ehm [slachtoffer] vermoord ehm. Nu werd ik vanmorgen gebeld door de recherche in Zeeland dat ik op gesprek moet komen omdat hij vast zit ehm. Ik weet niet of u nog steeds van plan bent of in ieder geval willens bent om te helpen maar dat zou wel echt heel fijn zijn. Ehm. Ja, ik hoop het. En ik hoop van u te horen dag.”
- Op de vraag wie zij zojuist heeft gebeld antwoordt zij: “
Ik heb getracht [naam advocaat] te bereiken. Ik wil dat hij [medeverdachte] gaat verdedigen in Middelburg.”
Tot hun invrijheidstelling op 28 februari 2012 worden [verdachte] en [medeverdachte] meerdere malen door de politie verhoord. Zij bevestigen onder meer dat zij elkaar al langer kennen en dat zij
ook [slachtoffer], [eigenaar bedrijf] en [getuige 2] vanuit de growshop kennen, maar zij ontkennen iedere betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. Zij ontkennen op de plaats delict aanwezig te zijn geweest en maken op nadere vragen dienaangaande gebruik van hun zwijgrecht.
- [verdachte] volhardt in zijn eerdere verklaring dat hij op 7 juni 2011 omstreeks 23:50 uur in Sint Maartensdijk was om een tuinset te stelen en dat hij rond 00:45 uur weer thuis was.
Over de reden van zijn MMA-melding op 7 juni 2011 verklaart hij: “
Ik heb [slachtoffer] zien sjouwen met zakken potgrond. Op basis daarvan heb ik berekend wanneer hij zou gaan oogsten. [medeverdachte] heeft het er in het algemeen over gehad dat hij het plan had om [slachtoffer] te rippen. [medeverdachte] bleef hameren over die kwekerij. Ik dacht dan kan [slachtoffer] beter gepakt worden met die kwekerij dan dat er wat ergs gebeurt. [medeverdachte] was steeds meer aan het zeiken over geld. Het wiethok dat bij [slachtoffer] stond was van [eigenaar bedrijf]. Ik weet dat van [medeverdachte]. [medeverdachte] wist meer van de hoeveelheid planten, opbrengst en geld bij [slachtoffer]. [medeverdachte] zei tegen mij: We gaan die planten halen bij die gekke [slachtoffer]. Dan hebben we geld zei [medeverdachte]. Ik heb nee tegen [medeverdachte] gezegd.”[verdachte] verklaart dat hij [medeverdachte] de ochtend en de avond van de 7e juni nog had gezien. [medeverdachte] was gejaagd. Hij zei:
“Binnen nu en twee weken moet het eraf, je kan het beter te vroeg hebben als te laat. [medeverdachte] stond te springen om te gaan rippen.”[verdachte] was daarom van mening dat de MMA-melding snel gedaan moest worden.
- Aan [medeverdachte] wordt tijdens de verhoren voorgehouden dat de bij hem in gebruik zijnde gsm op 7 juni 2011 om 23:19 uur en 23:54 uur de zendmast aan de Rijksweg in Sint Philipsland heeft aangestraald. Hij antwoordt dat hij dan misschien wel op bezoek is geweest bij [verdachte] en [naam partner verdachte] of haar zus en zwager [betrokkene 3] en [naam zwager/overbuurman]. Als verbalisanten hem voorhouden dat dit op grond van hun bevindingen niet kan, zegt hij dat hij daar misschien wel heeft gewandeld. Op de vraag of hij [getuige 1] heeft verteld over “de moord op [slachtoffer]” verklaart hij dat hij haar daarover de dingen heeft verteld die hij van anderen had gehoord. Hij stelt dat hij [getuige 1] tijdens hun relatie niet van alles waar hij mee bezig was op de hoogte stelde, omdat hij haar niet kwijt wilde. De uitleg die hij geeft aan de mededeling van [getuige 1] dat zij droomt over moordenaars in hun telefoongesprek van 14 augustus 2011 is dat zij misschien bang is dat hem wat zal overkomen omdat hij wietplanten altijd interessant heeft gevonden. Over het ingesproken voicemailbericht van [getuige 1] zegt hij een simpele verklaring te hebben:
“Ze heeft een lezing gehad van ene [naam advocaat] en ze zei tegen mij dat ik daar misschien gebruik van kan maken, van die [naam advocaat].”
- Naar later blijkt is [medeverdachte] op 8 juni 2011 naar [getuige 1] in Nijmegen gegaan en heeft hij bij haar de nacht doorgebracht.
In de periode van detentie van [medeverdachte] en [verdachte], van 20 januari 2012 tot 28 februari 2012, wordt door de deskundigen van het NFI voor het eerst onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het celmateriaal en bloed op de bemonsteringen van het op de plaats delict aangetroffen mes. Dit levert geen match op met de inmiddels verkregen DNA-profielen van [verdachte] en [medeverdachte].
Op 23 januari 2012 wordt op HV Zeeland onder de aanduiding “Beloning in moordzaak [slachtoffer]” gepubliceerd dat de hoofdofficier van justitie in Breda een beloning uitlooft van
€ 15.000,00 voor de tip die leidt tot de aanhouding van de dader(s) van de moord op [slachtoffer] uit Sint Maartensdijk.
In de periode van 20 januari 2012 tot 28 februari 2012 worden meerdere getuigen gehoord, waaronder:
- [getuige 4]. Hij kent [verdachte] en [medeverdachte]. [verdachte] is de schoonzoon van de zus van [getuige 4] en haar man [getuige 5], die op hetzelfde kamp wonen als [getuige 4], aan de [adres kamp] in Nieuw-Vossemeer. Met [getuige 4] wordt op 22 februari 2012 een opgenomen telefoongesprek d.d. 19 februari 2012 omstreeks 18:19 uur beluisterd. [getuige 4] verklaart dat dit een gesprek is tussen hem en zijn dochter. In dat telefoongesprek zegt [getuige 4]:
“.. het is toch echt waar hoor dat [verdachte] er een doodgeschoten hebt … en als het mot, en als het weer mot, zegtie, dan doe ik het weer.”Desgevraagd verklaart [getuige 4] dat hij dit misschien met zijn zatte kop heeft gezegd. Hij zegt dat hij dagelijks een krat drinkt en daar ‘s-morgens al mee begint.
- [getuige 6]. Hij kent [verdachte] en [medeverdachte]. Hij heeft een half jaar bij [verdachte] in huis gewoond. [getuige 6] heeft een relatie gehad met de dochter van [getuige 4]. Op 31 januari 2012 verklaart [getuige 6] dat hij wist dat [verdachte] en [medeverdachte] stalen, weedplantages leeg halen. [verdachte] vertelde dat aan hem en hij zag soms zakken weed in de auto staan. Als er zaken weg moesten, zoals weedafval of filters, werd dit over de brug gegooid. Dat betreft de brug van Sint Philipsland of de brug van Nieuw Vossemeer naar Oud Vossemeer. Dit werd hem door [verdachte] of [getuige 5] (de schoonvader van [verdachte]) gezegd. [getuige 6] verklaart verder dat [verdachte] en [medeverdachte] (weed)planten in een keet bij [getuige 4] hadden staan. [getuige 4] had hem ook verteld dat [verdachte] en [medeverdachte] in de nacht van de moord langs geweest waren. Zij waren naar de plantjes komen kijken. Het was normaal dat zij langskwamen. [getuige 6] sliep die nacht bij [getuige 4]. De ochtend na de moord op [slachtoffer], omstreeks 10:00 uur-11:00 uur, zag hij [verdachte] bij [getuige 4]. [verdachte] kwam bij [getuige 5] vandaan. [verdachte] zei:
“Er is er één gevonden in zijn huis, er is er 1 omgelegd in Sint Maartensdijk.”Toen [getuige 6] hem vroeg wie dat gedaan had zei [verdachte] dat hij dat niet wist om hem vervolgens lachend een knipoogje te geven.
- [getuige 5]. Hij kent [verdachte] en [medeverdachte]. [verdachte] is zijn schoonzoon. Op 27 februari 2012 verklaart hij te weten dat [verdachte] zich inliet met het ‘wietgebeuren’ van [medeverdachte]. Zij kwamen ’s-nachts wel eens langs op het kamp om wat te doen bij [getuige 4]. [verdachte] kwam
’s nachts ook wel eens bij hem, [getuige 5], langs. Hij kan dat niet koppelen aan een bepaalde dag of datum.
- [getuige 4] en [getuige 5] zeggen dat [getuige 6] niet de waarheid spreekt over hun vermeende betrokkenheid bij het telen of handelen in weed.
In de daaropvolgende periode wordt door de deskundigen van het NFI nogmaals onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het celmateriaal en bloed op de bemonsteringen van het op de plaats delict aangetroffen mes. In hun rapport d.d. 22 juni 2012 concluderen zij dat dit geen match oplevert met de verkregen DNA-profielen van [verdachte] en [medeverdachte].
Tijdens zijn eerste detentie in het kader van deze strafzaak bleef [getuige 1] nog bevriend met [medeverdachte]. Nadat [medeverdachte] op 28 februari 2012 in vrijheid was gesteld kreeg hij een kopie van het tot dan toe samengestelde strafdossier (dat volgens de moeder van [medeverdachte] “[naam onderzoek]” heette en dat bestond uit twee dikke pakken papier) mee naar huis. Hierna heeft [getuige 1] hem thuis opgezocht. Zij denkt dat dit op de dag na zijn invrijheidstelling was. Zij heeft samen met [medeverdachte] stukken van het dossier ingezien.
Op 9 augustus 2012 legt [getuige 1] in Den Bosch op eigen initiatief tegenover de politie, in aanwezigheid van de officier van justitie, een tweede verklaring af. De relatie met [medeverdachte] is dan beëindigd. [getuige 1] geeft aan dat zij graag anoniem wil verklaren. Er wordt haar meegedeeld dat er geen anonimiteit kan worden gegarandeerd en dat hetgeen zij verklaart aan het dossier zal worden toegevoegd. [getuige 1] verklaart dat [medeverdachte] haar, heel kort na de dood van [slachtoffer] (na een dag of meer), (in de polder tijdens een wandeling/in de auto) heeft verteld over zijn betrokkenheid en die van [verdachte] bij de dood van [slachtoffer]. [medeverdachte] zei haar dat zij dit nooit aan iemand mocht doorvertellen. Hij vertelde een heel verhaal dat [verdachte] een kind had en dat hij de schuld van de dood van [slachtoffer] op zich zou nemen. Hij vertelde dat hij spijt had en dat het een ongeluk was geweest. [getuige 1] zegt dat zij toen al wist van de dood van [slachtoffer], omdat zij dit op teletekst had gelezen. Vervolgens verklaart zij onder meer:
[medeverdachte] en [verdachte] waren met weed bezig. Het zijn geldwolven. Zij kwamen in de growshop [naam bedrijf] in Steenbergen en wisten wie wat heeft staan. [medeverdachte] had mij al eens verteld, enige maanden voor de dood van [slachtoffer], dat hij en [verdachte] van plan waren om de planten bij [slachtoffer] weg te halen als hij niet thuis was. [verdachte] was nog boos op [slachtoffer]. Er was ruzie over een boot.
In het weekend voor de dood van [slachtoffer] hadden de Marokkanen [slachtoffer] geript. Dat zijn de Marokkanen die een growshop hebben in dezelfde straat als de growshop. [medeverdachte] en [verdachte] wisten dat niet. Ik weet nog dat [medeverdachte] het rippen door die Marokkanen vreemd vond omdat alles netjes geknipt was.
Ze hadden erop gerekend dat [slachtoffer] niet thuis zou zijn. [slachtoffer] had zo zijn vaste gewoontes en ze hadden uitgezocht dat hij niet thuis was. Ik wist niet dat ze zouden gaan. Ze hadden zich onherkenbaar gemaakt maar op welke manier weet ik niet.
Ze waren naar binnen gegaan maar hoe weet ik niet. [medeverdachte] vertelde me dat [slachtoffer] wel thuis was en de trap af kwam lopen. [slachtoffer] was gewapend, maar welk wapen weet ik niet. [slachtoffer] werd agressief en wilde voorkomen dat ze naar buiten zouden gaan. Toen is er een vechtpartij ontstaan waarbij [medeverdachte] met een asbak had geslagen. Ik weet niet waar hij hem geslagen heeft. [medeverdachte] zei dat [slachtoffer] zo dreigend was dat [verdachte] [slachtoffer] neerschoot. [medeverdachte] schrok hier van en zei dat hij dacht: “waarom doe je dat?”
[medeverdachte] was heel boos op [verdachte] toen hij me dat vertelde. [medeverdachte] wist niet dat hij dat wapen bij zich had. [medeverdachte] zei dat er bloed was en dat [slachtoffer] gorgelde. Het klonk alsof hij stikte in zijn bloed. Hij was geraakt boven de borst, ik dacht dat [medeverdachte] zei in de keel maar dat weet ik niet zeker. [medeverdachte] vond de situatie beangstigend. Hij vertelde me dit in juli of augustus 2011 nadat [eigenaar bedrijf] was aangehouden door de politie. [medeverdachte] heeft me daar verder niets over verteld. [medeverdachte] en [verdachte] zijn daar weggegaan met de witte Caddy van [verdachte] en op de weg naar Steenbergen had [verdachte] het wapen van de brug gegooid in het water. Het kan zijn dat ze naar Sint Philipsland zijn gegaan. Ik weet dit niet zeker, ik weet namelijk niet of [medeverdachte] zijn auto bij de loods in Steenbergen of in Sint Philipsland had gezet. Ze hadden namelijk ook hun schoenen van de brug gegooid in het water. Ze hadden deze in een plastic zak gedaan. Ik heb gevraagd of iemand ze gezien had. Volgens [medeverdachte] was dat niet zo en ze hadden zich onherkenbaar gemaakt. [medeverdachte] en [verdachte] hadden hun telefoon in Sint Philipsland laten liggen. Als ze op pad gingen namen ze nooit hun telefoon mee. Ik bedoel daarmee als ze naar een weedhokje gingen. Ik denk dat het tussen 23:00 en 01:00 uur is gebeurd. Dat denk ik omdat ze altijd rond 22:30 uur weggingen als ze op pad gingen.
Op de vraag wat er over het wapen is besproken, antwoordt [getuige 1]:
Dat weet ik niet. Ik weet wel dat het een afwijkende soort munitie was en dat [verdachte] achteraf het hele huis heeft doorgezocht om die munitie te vinden en weg te maken. Het was iets wat ze in het leger gebruiken. Het was een vreemde kogel want daar waren er niet veel van. Ik weet niet welk leger er bedoeld werd. Ik heb die kogels nooit gezien.
Op de vraag of ze nog vragen heeft gesteld aan [medeverdachte] antwoordt zij:
Nee hierna niet meer. Ik heb wel geleerd om dat niet te doen. Ik heb dit wel eerder
gedaan over andere zaken maar dan kregen we ruzie.
Het onderzoek van de politie richt zich hierna op het vinden van sporen die de verklaring van [getuige 1] over de asbak en het over de brug gooien van de schoenen kunnen ondersteunen.
- Op 15 augustus 2012 wordt een tweede doorzoeking van de woning van [slachtoffer] gedaan. Een asbak wordt niet aangetroffen. Op 10 september 2012 wordt bij een derde doorzoeking van de woning, in de keuken van de woning, op de grond achter twee autostoelen een stenen vijzel aangetroffen. De vijzel is op meerdere plaatsen beschadigd en er ontbreken fragmenten. Op de foto’s van de plaats delict is onder/bij de trap een voorwerp te zien dat op deze vijzel lijkt. Geconcludeerd wordt dat tussen de vijzel en de op 8 juni 2011 in de hal aangetroffen fragmenten overeenkomsten bestaan. De aangetroffen vijzel is nader onderzocht, maar daaruit blijken geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van celmateriaal van [verdachte] en [medeverdachte]. Er worden geen haren en geen bloed aangetroffen op de vijzel. Wel is er een onvolledig DNA-profiel op [slachtoffer] terug te voeren.
- Ook worden in 2013 gedeelten van de bodem van het Schelderijnkanaal onderzocht. Daarbij zijn geen voorwerpen aangetroffen die voor het onderzoek relevant konden zijn.
- Op 13 maart 2014 legt [getuige 1] bij de rechter-commissaris, in aanwezigheid van de officier van justitie, een (eerste) rc-verklaring af. Zij geeft aan dat zij heeft geprobeerd om alles wat er met het overlijden van [slachtoffer] te maken heeft zo veel mogelijk uit haar geheugen te verbannen. Zij antwoordt vervolgens op vragen onder meer:
Ik weet dat we bij [verdachte] in huis waren en dat het bericht over de dood van[slachtoffer] op teletekst stond. Ook kan ik me herinneren dat [medeverdachte] mij in de straat bij zijn huis vertelde over wat er gebeurd was.
Ik kan me herinneren dat ik vooraf al had gehoord dat [verdachte] en [medeverdachte] van plan waren naar Sint Maartensdijk te gaan en dat ze daar maatregelen voor hadden getroffen. Zo hadden ze afgesproken donkere kleding te dragen en ook kan ik me herinneren dat ze twijfelden over de vraag welke auto ze zouden gebruiken. De keuze viel uiteindelijk op het witte busje van [verdachte] waar er zoveel van waren en waar veel in kan. Ze hebben nog speciaal uit voorzorg de magneetstickers, die vermoedelijk van het zoontje van [verdachte] waren, van de auto verwijderd. Die magneetstickers zaten aan de achterzijde van de auto boven het kenteken.
Het voornemen van [verdachte] en [medeverdachte] om naar Sint Maartensdijk te gaan hield verband met een kwekerij. Ik weet zeker dat er niet bij is gezegd dat er een plan bestond [slachtoffer] te doden. Mij wordt gevraagd wie aanwezig waren hij de bespreking. Ik vermoed dat de bespreking plaatsvond in de loods die [verdachte] en [medeverdachte] huurden in Steenbergen. Ik was daar namelijk vaak. Ook kan het zijn geweest dat het gesprek plaatsvond in Sint Philipsland bij [verdachte] thuis. Ten tijde van het gesprek over het voornemen van [medeverdachte] en [verdachte] om naar Sint Maartensdijk te gaan was vermoedelijk ook [naam partner verdachte] aanwezig, maar nu ik u dit hoor dicteren denk ik dat dat toch niet het geval is geweest.
Ik heb dus meegekregen dat [verdachte] en [medeverdachte] het voornemen hadden om naar [slachtoffer] toe te gaan. Ik moet daarbij aantekenen dat de naam [slachtoffer] niet is gebruikt. Ik heb dat uit de context afgeleid men wilde namelijk naar Sint Maartensdijk en daar was binnen de groep van mensen waarmee contacten werden onderhouden er maar één die daar een hennepkwekerij had. Ik doel dan op de groep mensen die vaak bij [eigenaar bedrijf] in de growshop kwamen. Voor mij was één en één is twee. Er werden overigens nooit namen gebruikt als het om dit soort rooftochten ging, het ging dan altijd over locaties. Het tijdstip wanneer dit plaatsvond weet ik niet meer. Het ligt dicht op het moment van de avond zelf dat [medeverdachte] en [verdachte] naar binnen zijn gegaan.
Er waren een soort wraakgevoelens bij [verdachte] vanwege de boot en verder was [medeverdachte] altijd belust op weed. [medeverdachte] had witte schoenen aan, dat waren gare gympen. Nu ik er over nadenk kan dat niet. Ze hadden namelijk allemaal enkellaarzen met stalen neuzen.
Ik heb [medeverdachte] later nog gevraagd wat hij met de bewijsdingen had gedaan. Hij heeft me verteld dat hij het pistool en de schoenen over de brug het water in had gegooid. Hij heeft het ook nog over een plastic zak gehad.
In het teletekstbericht stond iets over een gestolen auto. Later heeft [medeverdachte] gezegd dat hij blij was dat er veel aandacht uitging naar de auto, dat er een dwaalspoor was. [medeverdachte] was opgelucht over de aandacht voor de gestolen auto. Een dag of vier vijf later werd bekend dat de auto uitgebrand terug was gevonden, dat was best ver weg in Kaatsheuvel of iets dergelijks. Toen was er nog meer euforie bij [medeverdachte].
Ik weet niet hoe veel tijd zat tussen het gesprek met [medeverdachte] en het moment dat ik kennis nam van het overlijden van de heer [slachtoffer]. Wat ik me in ieder geval herinner, is dat het een big issue was. [medeverdachte] vroeg mij naar zijn huis toe te komen. Ik ben daar heen gegaan. Hij zei me toen dat we naar buiten zouden gaan en dat ik met mijn telefoon en mijn MP3-speler in zijn woning moest achterlaten. Hij controleerde zelfs of ik dat wel had gedaan. Het gesprek met [medeverdachte] vond plaats in de straat waar hij woont en wel in het midden tussen zijn woning en de mestsilo op het einde van de straat. Daar hebben we stilgestaan en met elkaar gesproken.
Het was standaard dat hij vroeg om geen telefoon of MP3-speler mee te nemen. Dat was omdat je afgeluisterd zou kunnen worden. Dat hoorde er gewoon bij. Dat was omdat hij stoute dingen deed en dat wist ik. Het controleren was wel heftig. Ik bedoel dat hij dat een keer extra navroeg en dat was ik niet gewend. Ik weet niet wie het initiatief tot het gesprek nam.
[medeverdachte] heeft me verteld dat ze bij [slachtoffer] binnen zijn geweest. Wat ik me kan herinneren is dat [medeverdachte] vertelde dat [slachtoffer] thuis was. Dat was niet de bedoeling. Dat hadden ze niet voorzien. Er was geen weedplantage meer. Die was leeg. Er waren dus twee dingen anders dan gepland. Daarna weet ik veel niet meer. [slachtoffer] stond op een trap. Er was een grote zware
asbak, die werd gebruikt als wapenachtig iets. [verdachte] heeft geschoten. Dat schot kwam in de keel van [slachtoffer], hij gorgelde en stikte in zijn eigen bloed. Ze zijn weg gegaan voordat ze zeker wisten dat hij dood was. [medeverdachte] had toen ze daar vertrokken, het vermoeden dat [slachtoffer] dood was. De asbak is gebruikt zoals je een steen gebruikt om iemand te slaan. Ik weet niet meer wie wie geslagen heeft.
[medeverdachte] zei dat [verdachte] had geschoten, omdat er gevaar dreigde dat het zou uit de hand lopen. [medeverdachte] wilde niet dat er geschoten zou worden. Het was nooit de bedoeling om iemand pijn te doen, laat staan te doden. Het schieten ging over [medeverdachte]’s grens heen. Na het schieten zijn ze gelijk weggegaan dat heeft [medeverdachte] mij gezegd. Ik weet niet hoe lang ze binnen zijn geweest. Ik weet niet of er maar een keer geschoten is of vaker.
[medeverdachte] heeft mij gezegd dat er geen hennep meer was. Dat heeft hij dan zelf gezien of wellicht gehoord van [verdachte].
Ik weet dus alleen maar zeker dat ze in de omgeving van de trap hebben gestaan bij de confrontatie. Van andere plekken in de woning, weet ik dat dus niet. [medeverdachte] heeft gezegd dat ze gezien zijn, maar dat ze onherkenbaar waren. Wie of wat dat weet ik niet. [medeverdachte] gaf aan dat [verdachte] dat ook dacht. Ze zijn samen met de bus weggegaan. Ik weet niet of ze tegelijk uit het huis weg zijn gegaan. Ze zijn niet rustig weggegaan, maar met haast.
[medeverdachte] zei dat ze gezien zijn tussen de voordeur en waar de auto geparkeerd stond. Ik weet niet waar de auto geparkeerd stond. Ik herinner me niet meer of [medeverdachte] verteld heeft waar [verdachte] en hij ten opzichte van [slachtoffer] stonden. Of mij verteld is vanuit welke positie [verdachte] heeft geschoten, weet ik ook niet meer. Ik heb me een beeld gevormd van de situatie, zonder dat ik met zekerheid kan zeggen dat dit gebaseerd is op hetgeen [medeverdachte] mij heeft verteld.
[medeverdachte] heeft mij verteld dat [slachtoffer] gorgelde. Ik kan mij dat herinneren omdat hij dat een akelig geluid vond.
Ik weet niet of [medeverdachte] mij verteld heeft waar ze vervolgens heen gegaan zijn. Ik weet dat ze weg zijn gegaan en ik veronderstel dat ze naar de loods zijn gegaan. Concreet kan ik mij herinneren dat [medeverdachte] verteld heeft dat ze het pistool over de leuning van de brug hebben gegooid. Ik begreep dat dat in diezelfde nacht is gebeurd.
Ik kan mij herinneren dat [medeverdachte] mij op kwam zoeken in Nijmegen. Hij stond plots
in de UB (Universiteits Bibliotheek). Het gebeurde niet vaak dat hij naar Nijmegen kwam, laat staan onverwacht. Ik was daar verbaasd over maar vond het wel leuk. Ik kan mij niet herinneren wat wij die avond samen besproken hebben.
De officier van justitie houdt mij voor dat ik in mijn eerste verklaring heb verteld dat ik na een dag of vier op teletekst vernam over de dood van [slachtoffer] en dat ik in mijn tweede verklaring heb verteld dat ik daarover van [medeverdachte] had gehoord. Ik wil u erop wijzen dat u aan mijn eerste verklaring geen geloof moet hechten. Ik stond op dat moment erg vijandig tegenover de politie. Ik zat in een tentamenperiode en de relatie met [medeverdachte] was net enkele dagen over. De politie belde mij op een erg ongelegen moment en daarom had ik een houding van “ik vertel niks”. Ik had jarenlang het gevoel gehad tot de groep van mensen van [medeverdachte] te behoren en dan zet je je sowieso af tegen de politie.
In mijn tweede verklaring heb ik alles naar waarheid verteld. Als mij wordt voorgehouden dat ik in die verklaring heb verteld dat ik van de dood van [slachtoffer] hoorde doordat [medeverdachte] mij dat vertelde, dan is dat zo. Als de officier van justitie mij voorhoudt dat dit betekent dat ik dus in de polder bij de woning van [medeverdachte] voor het eerst hoorde over de dood van [slachtoffer] dan zou dat goed kunnen kloppen. In dat scenario zou het dus inderdaad zo zijn geweest dat ik de informatie van teletekst pas later heb gelezen en dat ik dus al van de dood van [slachtoffer] afwist. In ieder geval heb ik kennis genomen van de informatie op teletekst bij [verdachte] thuis.
De officier van justitie vraagt mij hoe de gemoedstoestand van [medeverdachte] was toen hij mij in de polder informeerde over de dood van [slachtoffer]. Hij kwam op mij over alsof hij mij een beetje ging teleurstellen.
Hij kwam op mij als een geslagen hond over en ik herinner mij dat ik vooral boos was. Ik was boos over het feit dat het uit de hand was gelopen. Dat gesprek vond onder vier ogen plaats. Er was dus verder niemand bij.
De officier van justitie vraagt mij of ik met [medeverdachte] op enig moment stukken uit het strafdossier heb besproken. Nadat hij weer op vrije voeten was gekomen heb ik nog een keer een wandeling met hem gemaakt door de polder. We hebben toen wel over de zaak gesproken maar niet inhoudelijk. Ik denk dat dat gesprek in maart of begin april 2012 plaatsvond. Onze relatie was toen al enkele maanden uit. Ik kan u ook niet meer precies zeggen wanneer het contact is beëindigd maar op enig moment, ik denk in april of mei, is het contact volledig overgegaan. Dat is in mijn telefoon nog wel na te kijken, wanneer dat is geweest. Op uw verzoek kijk ik even in mijn telefoon en ik constateer nu dat die tweede wandeling in de polder op 2 maart 2012 heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie houdt mij voor dat ik eerder heb verklaard dat ik wist dat ze bij [slachtoffer] op bezoek zouden gaan en hij vraagt mij waarom ik dan ook nadat [medeverdachte] had aangegeven dat het [verdachte] was die geschoten had boos werd. Ik ben vooral boos geworden omdat die
situatie bij [slachtoffer] uit de hand was gelopen. Hoe puberaal en naïef het ook mag klinken, ik had met [medeverdachte] indertijd de afspraak dat voor mij de grens zou zijn bereikt als er iemand dood zou gaan. Dan zou ik direct bij hem weggaan. De officier van justitie vraagt mij of ik dat dan niet zou hebben gedaan als iemand mishandeld zou zijn. Ja, hoe achterlijk dat ook klinkt, de dood van iemand was toen mijn grens.Mij wordt gevraagd of ik op enigerlei wijze kennis heb genomen van stukken uit het strafdossier van [medeverdachte]. Aan het lezen van stukken heb ik geen herinnering. Nu u echter dit dicteert komt er bij mij ineens een vage herinnering op aan een stuk waarin steeds stond “de verdachte zwijgt”. Concreter kan ik het niet maken, misschien heb ik het wel gedroomd.
De officier van justitie houdt mij voor dat ik bij mijn in Den Bosch afgelegde verklaring heb verteld dat [medeverdachte] heeft geslagen met een asbak, terwijl ik vandaag heb aangegeven dat ik niet meer weet wie nu precies wie heeft geslagen met die asbak. Hij vraagt mij, onder verwijzing naar mijn achtergrond, hoe dat kan. Ik denk dat dat komt omdat ik mijn best heb gedaan in de afgelopen periode alles te vergeten wat er in dit wereldje speelde. Ik vind het heel vervelend maar ik verklaar u oprecht dat ik thans niet meer weet hoe het precies is gegaan. Toen wist ik het blijkbaar nog wel. Ik blijf erbij dat ik toen oprecht en naar waarheid heb verklaard.
De officier van justitie zegt mij dat het ook zo zou kunnen zijn dat ik nu probeer [medeverdachte] een beetje uit de wind te houden. Nee, zeker niet, dan zou ik dat toen ook wel gedaan hebben. Ik vind dit een nare beschuldiging en ook vind ik het niet eerlijk. Ik vind het afbreuk doen aan mijn inspanning mee te doen aan de waarheidsvinding. In theorie kun je van alles bedenken, maar ik probeer echt zo volledig mogelijk te zijn, zodat dit hoofdstuk snel gesloten kan worden. Ik wil niks meer met die mensen te maken hebben. Ik probeer niemand uit de wind te houden en zeker [medeverdachte] niet. Natuurlijk heb ik wrok ten opzichte van [medeverdachte]. Als ik hem nooit was tegen gekomen had ik een normale jeugd gehad. Ik kijk verbitterd terug op die jaren. Uiteraard is het niet zo dat ik het verhaal nu minder mooi probeer te maken voor [medeverdachte] om die reden.
Op de vraag van de officier van justitie of gesproken is over een pistool of revolver, antwoord ik dat [medeverdachte] het woord revolver nooit gebruikte en dat hij volgens mij over een pistool sprak. Het verschil tussen een pistool en een revolver weet ik niet. Ik kan me niet herinneren dat er over de munitie iets is gezegd door [medeverdachte]. Wel weet ik dat [medeverdachte] sprak over rare kogeltjes die alleen door militairen worden gebruikt en ook weet ik dat [verdachte] thuis nog heeft gezocht naar die kogeltjes. Ik weet echter niet meer of die kogeltjes hoorden bij het wapen hoorden waarmee [slachtoffer] is omgebracht.
De officier van justitie vraagt mij wie het pistool had meegenomen naar de woning van [slachtoffer]. Dat weet ik niet. Ik weet ook niet wiens eigendom het was. Ik heb [medeverdachte] wel eens met een vuurwapen gezien. In de loop van de tijd heb ik hem met verscheidene vuurwapens gezien. Ook [verdachte] heb ik wel eens met een vuurwapen gezien. Dat was nooit bij hem
thuis vanwege zijn zoontje maar in de loods. Ik heb één keer gezien dat [medeverdachte] een vuurwapen in zijn broeksriem droeg. Ook liet hij z’n wapen wel eens slingeren, bijvoorbeeld in het handschoenenkastje van de auto of op zijn kamer. In het wereldje waarin [verdachte] en [medeverdachte] zich bevonden beschikte iedereen wel over een vuurwapen. Dat gold ook voor [eigenaar bedrijf] en [getuige 2].
Ik wist niet eens dat [verdachte] ook vast heeft gezeten. Nu de officier van justitie mij dat nog eens uitdrukkelijk vraagt antwoord ik dat ik inderdaad wel wist dat [verdachte] vastgezeten had, maar dat heb ik ergens ver weg gestopt. Of dat gelijk is geweest met [medeverdachte] en of dat even lang
heeft geduurd weet ik ook niet.
De officier van justitie houdt mij voor wat ik in mijn verhoor in Den Bosch heb gezegd over het feit dat [medeverdachte] erg boos was op [verdachte], omdat [verdachte] contact had opgenomen met de politie. Als mij wordt voorgehouden dat het toch frappant is dat degene die dan wel zou hebben geschoten contact opneemt met de politie en degene die de schuld op zich zou nemen niet, dan moet ik u daar gelijk in geven. Ik moet u zeggen dat ik dit deel van het verhaal al helemaal vergeten was. Ik kan op dit moment geen herinnering meer terughalen.
Ik was het niet met [medeverdachte]’s handelen eens, maar anderzijds verkeerde hij wel in een spannende wereld. Van een onevenwichtige machtsverhouding was geen sprake. Ik was degene die studeerde en had in die zin een voorsprong op hem en daar stond tegenover dat hij een interessanter leven had.
Op basis van deze nieuwe informatie is er voor de officier van justitie voldoende aanleiding om [verdachte] en [medeverdachte] op 31 maart 2014 te laten aanhouden als verdachten van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. Zij worden opnieuw in voorarrest genomen.
- Verdachten worden meermalen verhoord. Zij beroepen zich op hun zwijgrecht.
Op 3 april 2014 wordt door een arrestantenverzorger van de penitentiaire inrichting Torentijd gezien dat [verdachte] in de luchtkooi meerdere sigaretten rookt. Even later ziet hij dat met as de op de muur naast de asbak de tekst
“[medeverdachte] stil zwyg”is geschreven.
Op 22 september 2014 legt [getuige 1], in aanwezigheid van de officier van justitie en van de raadslieden van [verdachte] en [medeverdachte], een (tweede) rc-verklaring af.
- Uit dat verhoor komt naar voren dat [getuige 1] vanwege PTSS in juni 2014 is begonnen met een EMDR therapie. Ze zegt: “
Ik weet dat deze behandeling effect heeft op het geheugen. Ik weet niet of PTSS effect heeft op het geheugen.” Zij kan op vele vragen niet of niet volledig antwoorden omdat zij geen herinnering meer heeft aan die haar voorgehouden feiten.
- [getuige 1] verklaart dat zij in het eerste verhoor bij de politie haar best heeft gedaan om geen informatie te verstrekken en dat zij tijdens het tweede en derde verhoor naar beste weten vragen heeft beantwoord. Bij haar verklaring op 21 januari 2012 was de verkering enige tijd uit en wilde zij [medeverdachte] nog de hand boven het hoofd houden. Het motief om naar de politie te gaan voor het afleggen van haar verklaring op 9 augustus 2012 was omdat zij had gehoopt na haar eerste verhoor van deze zaak af te zijn, maar dat dit niet het geval bleek. Zo waren er doorzoekingen geweest in haar woning in Nijmegen en in de woning van haar ouders. Zij heeft toen nagedacht over haar positie en heeft zich gerealiseerd dat zij met haar verklaring best een grote rol kon hebben. Haar conclusie was dat zij pas van deze zaak af zou komen als zij gewoon haar hele verhaal zou vertellen. Voor zover zij zich kan herinneren heeft zij eind juli naar de politie gebeld met de mededeling dat zij een volledige verklaring wilde afleggen. Zij wilde een anonieme verklaring afleggen omdat zij bang was voor consequenties vanuit verdachten, dat er iets met haar zou gebeuren. Met iets bedoelt zij bedreiging of mishandeling. Zij was daar bang voor omdat zij [medeverdachte] kent en de mensen uit zijn omgeving ook kent. Dit was bepaald niet uit te sluiten als risico. Toen bleek dat zij niet anoniem kon verklaren heeft zij een afweging gemaakt en heeft zij meer belang toegekend aan haar wens om van deze zaak af te zijn en dus een verklaring af te leggen.
Als getuige wordt voorgehouden dat zij eerder heeft verklaard dat [medeverdachte] een goedzak is die loyaal is aan zijn vrienden antwoordt zij dat zij op zichzelf nog steeds achter die opmerking staat, maar dat die opmerking alleen klopt zolang je doet wat hij wil. Desgevraagd zegt zij dat [medeverdachte] haar tijdens hun relatie meermalen serieus heeft bedreigd. Hij heeft haar nooit verwond.
- [getuige 1] verklaart dat zij in de week voor haar eerste verklaring in 2012 kennis heeft genomen van de uitgeloofde beloning van € 15.000,00 voor de tip die leidt tot de aanhouding van de dader(s) van de moord op [slachtoffer]. Zij heeft hierover gesproken met anderen. Zij verklaart:
“Ik heb hier over vooral in grappende zin met vrienden gesproken. Zo van: dat loop ik toch weer eens even mis. Ik heb ook gezegd: had ik dat maar voor mijn eerste verklaring gezegd. In mijn contacten met de politie kan de beloning best genoemd zijn maar dat weet ik gewoon niet meer. Het was voor mij niet de reden om de tweede verklaring af te leggen. Als u mij vraagt of ik aan de politie of het openbaar ministerie heb gevraagd of ik aanmerking kwam voor de beloning dan zeg ik dat dat niet zo is. Althans dat weet ik niet meer. Dat klinkt misschien stom maar ik weet het gewoon niet. Ik heb er niet om gevraagd maar als het OM zegt “[getuige 1], prima gedaan, hier heb je de beloning” dan zeg ik geen nee.”Op de vraag of zij aanspraak maakt of gaat maken op deze beloning antwoordt zij dat zij daar nog niet over heeft nagedacht, maar dat zij er maar eens over moet gaan nadenken nu er zo op dat onderwerp wordt ingegaan.
- [getuige 1] zegt dat zij na de invrijheidstelling van [medeverdachte] het met hem heeft gehad over de strafzaak, zowel de inhoud als de procedure: “
Ik bedoel daarmee zowel de inhoud als de procedure, de verhoren en zo. Als u mij zegt dat [medeverdachte]’s moeder vandaag heeft verklaard dat zij mij samen met [medeverdachte] heeft zien lezen in het strafdossier dan was het dus samen met [medeverdachte]. Haar verklaring past bij mijn vermoeden dat ik het dossier bij hen heb ingezien.”
- [getuige 1] weet niet precies wanneer zij heeft vernomen dat [verdachte] en [medeverdachte] van plan zouden zijn geweest om naar Sint Maartensdijk te gaan en daar maatregelen voor hebben getroffen, zij denkt hooguit enkele weken eerder. Bij het gesprek daarover waren [medeverdachte] en zij er in elk geval bij. Zij weet echt niet wie er verder bij waren. Zij heeft geen enkele herinnering aan dat gesprek. Ze weet ook niet meer waar dat plaatsvond.
- [getuige 1] verklaart dat zij drie of vier maal aanwezig is geweest bij gesprekken over het plannen van rooftochten in de periode waarin [medeverdachte] omging met [verdachte] en [naam zwager/overbuurman]. Als het ging om tuinsetjes ging het altijd om [medeverdachte], [verdachte] en [naam zwager/overbuurman]. Dat waren dus andere tochten dan wanneer [medeverdachte] en [verdachte] met zijn tweeën gingen.
- Op de vraag of [getuige 1] er bij was toen de door haar genoemde “maatregelen” daadwerkelijk werden getroffen? Of zij deze feitelijk met eigen ogen heeft gezien?, antwoordt zij: “
Het kan zijn dat ik mij nu iets herinner van het gesprek maar het kan ook zijn dat ik mij nu iets herinner van het voorgaande verhoor. Ik durf daarom geen antwoord te geven. Ik kan mij niet herinneren dat ik zelf de maatregelen heb gezien die u nu bedoelt.”
- [getuige 1] weet zeker dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat hij de schoenen (of laarzen) die hij de avond van [slachtoffer] heeft gedragen heeft weggegooid samen met alle andere spullen waarvan hij niet wilde dat mensen die zouden vinden. Hij heeft ze weggegooid in het water.
“[medeverdachte] heeft dit gedaan en ik vermoed dat [verdachte] dit ook heeft gedaan. Ik denk dat [medeverdachte] mij dit heeft verteld maar dat weet ik niet zeker meer.”
- [getuige 1] weet nog dat zij aan [medeverdachte] heeft gevraagd wat hij met de bewijsdingen had gedaan, maar zij weet niet waarom zij dat gevraagd heeft. Achteraf denkt zij om de pakkans in te schatten.
- Op de vraag of het voor haar standaard was om geen telefoon of mp3 speler mee te nemen ten tijde van gesprekken met [medeverdachte] en of dit voor alle gesprekken met [medeverdachte] gold, antwoordt [getuige 1]: “
Dit was niet bij alle gesprekken zo. Het was alleen wanneer hij het over wat hij noemde “zaken” ging hebben. Hij zei dan voordat we naar buiten gingen dat ik mijn telefoon achter moest laten of hij liet dat op een andere manier merken… Het kon zowel gegaan over zaken die al gepleegd waren als over zaken die nog gepleegd moesten worden. Met zaken werd meestal bedoeld dat het ging over weed maar het kon ook gaan over anabolen.”
- [getuige 1] herhaalt dat zij niet weet wie het initiatief tot het gesprek bij de mestsilo nam. Als zij dat was dan kan het zijn dat dit was uit zorg of nieuwsgierigheid, maar dat weet zij niet.
- [medeverdachte] heeft haar verteld dat er is geslagen met die asbak maar zij weet nu niet meer wie van die drie mannen sloeg en wie er geraakt werd. Zij weet dat het toen een bedreigende situatie werd en volgens [medeverdachte] heeft [verdachte] [slachtoffer] toen in de keel geschoten. [slachtoffer] heeft toen gorgelende geluiden gemaakt en is in zijn bloed gestikt. [medeverdachte] vertelde haar ook dat hij de schuld op zich zou nemen als het tot een proces zou komen. Dat vindt hij eerlijk omdat [verdachte] een gezin heeft. Zij heeft hem toen gezegd dat hij helemaal gek was geworden maar hij zei dat er maar een super kleine kans was dat dit zou worden opgelost. Een op de vier moordzaken wordt opgelost volgens hem.
- [getuige 1] weet zeker dat [medeverdachte] zei dat het om een grote zware asbak ging.
- Zij stelt dat haar verklaring over het verwijderen van magneetstickers geen aanname betreft.
“Dit is iets wat ik zeker weet al kan ik niet vertellen wat de bron is van mijn wetenschap.”Haar aanname dat [medeverdachte] en [verdachte] met de Caddy zijn gegaan is gebaseerd op haar wetenschap dat zij daar magneetstickers vanaf hebben gehaald in het kader van het bezoek aan Sint Maartensdijk.
- Wat [getuige 1] nog zeker weet is dat [medeverdachte] haar vertelde dat [verdachte] schoot en dat dat [slachtoffer] op de trap stond. Zij is visueel ingesteld dat zij zich wel vaker meteen een beeld vormt over een situatie waar iemand over vertelt: “
Dat betekent dat ik mensen dan ook meteen in die situatie zie en dat ik een beeld heb, zoals nu, van de trap en de positie van [slachtoffer] op die trap zonder dat ik mij herinner of ik daar echt iets over gehoord heb. Ik stel mij ook voor dat er een bocht zit in die trap. Ik weet dan dus niet zeker of het mijn fantasie is of informatie die ik daadwerkelijk heb gekregen. Op een vraag van de officier van justitie zeg ik dat ik denk dat [medeverdachte] niet heeft verteld of [slachtoffer] op de trap stond toen er werd geschoten.”
- [getuige 1] wordt voorgehouden dat zij heeft verklaard dat [medeverdachte] en [verdachte] “waarschijnlijk” met zijn tweeën naar de woning van [slachtoffer] zijn gegaan. Op de vraag of zij daar niet zeker van is omdat zij het woord “waarschijnlijk” gebruikt antwoordt zij dat zij op basis van wat [medeverdachte] haar vertelde, weliswaar zeker weet dat zij met zijn tweeën daar waren, maar niet zeker weet of er misschien ook een derde persoon bij was bijvoorbeeld een chauffeur.
- [getuige 1] wordt voorgehouden dat zij heeft verklaard dat zij
“op enig moment in Nijmegen op internet heeft gezocht naar informatie over de dood van [slachtoffer] … Wanneer dat was weet ik niet meer maar het was sowieso nadat ikvan iemandhad gehoord over de dood van [slachtoffer]”. Gevraagd wordt wie “die iemand” was? Zij verklaart:
“Ik vind dit ook dubieus. Ik vind dit zelf tegenstrijdig met wat ik mij herinner als het eerste moment waarop ik vernam van de dood van [slachtoffer] namelijk zoals ik vandaag eerder verklaarde het bericht op teletekst dat ik in de woning van [verdachte] heb gezien. Ik kan dit verder niet ophelderen.”
- [getuige 1] bevestigt dat [medeverdachte] meermalen aan haar heeft gevraagd om haar mond te houden over hetgeen hij zou hebben verteld over de dood van [slachtoffer]. Hij vroeg dat al meteen toen hij haar vertelde wat er was gebeurd en hij heeft het haar nogmaals gevraagd toen zij na zijn vrijlating bij hem op bezoek ben geweest.
- [getuige 1] wordt voorgehouden dat zij bij de rechter-commissaris heeft aangegeven dat zij een expliciete afspraak zou hebben gehad met [medeverdachte]. Voor haar zou de grens bereikt zijn als er iemand dood zou gaan. Dan zou zij direct bij hem weggaan. Na de vraag van de verdediging welke conclusies mogen worden getrokken uit het feit dat zij de relatie niet heeft beëindigd na het gesprek met [medeverdachte] bij de mestsilo merkt de rechter-commissaris op dat dit de getuige emotioneert. Zij verklaart dat dit voortkomt uit haar schaamte dat zij überhaupt een relatie met [medeverdachte] heeft gehad. Zij stelt dat de conclusie die mag worden getrokken uit de vaststelling dat zij toch niet bij hem is weggegaan is dat zij kennelijk een zwak persoon is die deze afspraak naar zich zelf toe niet na kon komen. Desgevraagd voegt zij er aan toe dat voor haar heeft meegespeeld dat [medeverdachte] niet heeft geschoten.
- Op de vraag of [medeverdachte] zijn telefoon bij zich had op de avond van de dood van [slachtoffer] antwoordt [getuige 1] dat zij dat niet weet, maar dat het haar heel onwaarschijnlijk lijkt. Volgens haar had hij zijn telefoon wel bij zich maar haalde hij zijn batterij eruit. Als haar wordt voorgehouden dat zij eerder anders heeft verklaard, namelijk dat zij hun telefoon nooit meenamen als ze op pad gingen antwoordt zij dat dit kennelijk hetgeen is wat zij toen wist te verklaren en dat zij niet bewust nu een andere verklaring heeft afgelegd. “
Dit is wat ik mij nu herinner”.
Hierop vraagt de officier van justitie aan [getuige 1] of er misschien een nadere verklaring is voor het feit dat zij nu anders verklaart dan eerder over dit onderwerp. Hij houdt de getuige voor dat zij het misschien niet meer weet, dat het misschien allebei gebeurde dus thuislaten maar ook wel eens meenemen of dat de telefoons werden thuis gelaten en de batterij er toch uit werd gehaald. De getuige verklaart vervolgens:
“Ik herinner mij nu dat de telefoons wel eens meegingen en dat de batterij eruit werd gehaald maar dat de telefoons ook wel eens thuis werden gelaten.”
- Op de vraag of zij wist dat [medeverdachte] en [verdachte] op 7 juni 2011 naar [slachtoffer] zouden gaan, antwoordt [getuige 1]:
“Voor zover ik mij herinner wist ik niet dat ze naar [slachtoffer] zouden gaan.”
- Aan [getuige 1] wordt voorgehouden dat zij in haar verklaring van de politie in augustus 2012 op de vraag
“Wat is de reden dat je hier gekomen bent?”heeft verklaard:
“Omdat ik wil dat degene die om me heen staan er buiten blijven”. Op de vraag wat zij daarmee bedoelt, of [medeverdachte] of [verdachte] mensen die om haar heen staan lastig vallen, verklaart zij:
“Ik doelde hiermee op de omstandigheid dat er doorzoekingen zijn geweest bij mijn ouders en bij mijzelf en ze kwamen bij mijn vriend omdat ik daar toen was. Ik doelde hier mee niet op incidenten met [medeverdachte] en [verdachte] want die zijn er niet geweest.”
- Op de vraag hoe [getuige 1] zich voelde na het gesprek bij de mestsilo, antwoordt zij dat zij vooral bezorgd was voor [medeverdachte].
- [getuige 1] verklaart dat zij de uitzending van “Opsporing Verzocht” niet heeft gezien omdat [medeverdachte] haar dat toen afraadde.
- Ten slotte wordt [getuige 1] gewezen op verschillen in haar verklaring. Als voorbeeld:
Bij de rechter-commissaris op 13 maart 2014 verklaart u: “Ik wist niet eens dat [verdachte] ook vast heeft gezeten”. Vervolgens vraagt de officier van justitie hier op door en dan verklaart u prompt: ”Ik wist wel dat [verdachte] vastgezeten had”. Een paar zinnen verder verklaart u dat u het hele deel van het verhaal dat zag op het feit dat [medeverdachte] de schuld op zich zou nemen al helemaal vergeten was. In het begin van uw verklaring begon [medeverdachte] juist ermee om u dit te vertellen.Gevraagd wordt hoe zeker zij is van haar verklaring. Zij verklaart:
Ik geef soms snel antwoord zonder na te denken. Als ik daar beter over nadenk kom ik met een correcter antwoord. Mr. van der Want houdt mij voor dat ik mij goed kon herinneren dat [medeverdachte] de schuld op zich zou nemen voor de schietpartij terwijl ik op 13 maart 2014 nog heb verklaard dat ik dat gedeelte al vergeten was. Ik kan niet anders zeggen dan dat het kennelijk weer opgerakeld is. Desgevraagd zeg ik dat ik het in maart 2014 heel vervelend vond om naar de rechtbank te komen en weer met deze zaak geconfronteerd te worden. Ik weet niet in hoeverre mij dat heeft beïnvloed maar ik weet wel dat ik goed mijn best heb gedaan zo goed mogelijk te verklaren om niet nog een keer te moeten komen verklaren.
- Op de vraag van de officier van justitie of de wetenschap dat haar eerste verklaring bij de rechter-commissaris geen kluispv bleek te zijn van invloed is geweest op de inhoud van de verklaring van vandaag, verklaart [getuige 1] dat dit niet zo is maar dat zij daardoor wel meer angst heeft voor eventuele repercussies.
Op 5 oktober 2014 wordt gerapporteerd over een nader onderzoek naar de op 8 juni 2011 op de plaats delict aangetroffen vijzelfragmenten, te weten op de dorpel van het toilet, op de hoek van de muur bij de trapopgang naar het toilet en voor de dorpel van de hal naar de keuken. De vijzelfragmenten zijn vergeleken met een referentiemonster van de op meerdere plaatsen beschadigde stenen vijzelkom die op 10 september 2012 is aangetroffen, en waarvan meerdere fragmenten ontbraken. Geconcludeerd wordt dat de structuur en kleurvariatie van alle fragmenten overeenkomt met de structuur en kleurvariatie van de vijzel. Gezien de overeenkomsten tussen de vijzel en de aangetroffen fragmenten wordt het door de verbalisant aannemelijk geacht dat de destijds in de hal aangetroffen losse fragmenten afkomstig zijn van de vijzel en dat dit samen oorspronkelijk één geheel heeft gevormd.
- Verder wordt gerapporteerd dat tijdens het eerdere sporenonderzoek een beschadiging in de bovenlaag van de plavuizen vloer van de hal is aangetroffen, ter hoogte van de linkerschouder van [slachtoffer] en dat deze beschadiging mogelijk recent was ontstaan.
Ter zitting op 9 oktober 2014 wordt beslist tot opheffing van de bevelen gevangenhouding van verdachten.
Ter zitting op 4 maart 2015 legt de raadsman van [verdachte] een kopie factuur en zeven verklaringen over ter onderbouwing van zijn stelling dat de Peugeot Partner van [verdachte] op 7 juni 2011 aan de voorzijde was beschadigd.
Ter zitting op 5 maart 2015 brengt de officier van justitie een aanvullend proces-verbaal in waarin wordt gerapporteerd over de vraag of de vijzel mogelijk kan zijn omgestoten door de ambulancemedewerkers. De betreffende verbalisant concludeert op grond van de verklaringen van de ambulancemedewerkers en gelet op de afstand tussen de plaats waar de vijzelkom ten tijde van het onderzoek lag (onder de open trap in de hal) en de plaats van de beschadiging van de plavuizen vloer van de hal, dat het er niet op lijkt dat de hulpverleners de vijzelkom hebben omgestoten of omgegooid, dan wel dat de vijzelkom op een andere plaats is gevallen dan op de plaats waar de plavuizen vloer is beschadigd.
Verdachten hebben op de zittingen gebruik gemaakt van hun zwijgrecht.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het doden van [slachtoffer], te kwalificeren als “medeplegen van doodslag”.
In zijn bewijsredenering neemt hij de verklaringen van de getuige [getuige 1] tot uitgangspunt. Hij acht de getuige betrouwbaar en geloofwaardig in haar verklaringen over de betrokkenheid van beide verdachten bij het ten laste gelegde. Hoewel haar verklaringen soms op onderdelen van enigszins tot sterk verschillen, is haar verklaring over de vijzelkom een heel belangrijk aspect. Zij kon tijdens het afleggen van haar verklaring daarover op 9 augustus 2012 niet weten dat uit later onderzoek bleek dat dit een belangrijk gegeven is. Dat maakt dat die verklaring serieus genomen moet worden, hoe afwijkend haar andere verklaringen ook zijn. Zij is tijdens haar nadere verhoren gebleven bij haar verklaring dat [slachtoffer] door [medeverdachte] is geslagen met een asbak. Tot 9 augustus 2012 had niemand van het onderzoeksteam een asbak op de plaats delict opgemerkt. Bij nader onderzoek op de plaats delict werd geen asbak aangetroffen, maar op de foto’s van de plaats delict die op 8 juni 2011 van de plaats delict zijn genomen is wel een vijzelkom te zien. Deze is later aangetroffen in de keuken van de woning. Een vijzelkom is weliswaar geen asbak, maar kan daar wel voor doorgaan. Dat er met de vijzelkom is geslagen vindt steun in de bevindingen over het aantreffen van de fragmenten van de vijzel en de bloeduitstorting in de hoofdhuid van [slachtoffer], ter hoogte van diens linker slaapspier.
Ook andere onderdelen van de verklaringen van [getuige 1] vinden steun in verklaringen en bevindingen in het dossier, onder andere:
- dat er op [slachtoffer] is geschoten met bijzondere munitie;
- dat [slachtoffer] bloedde en gorgelde;
- dat getuigen hebben verklaard dat er twee personen uit de woning van [slachtoffer] kwamen (dan wel dat er twee personen wegreden in een witte Caddy);
- dat de auto van [verdachte] zo nu en dan was voorzien van magneetstickers;
- dat [verdachte] en [medeverdachte] zich ten tijde van het ten laste gelegde onder meer bezig hielden met het rippen van hennepkwekerijen en dat [medeverdachte] van plan was om ook de kwekerij van [slachtoffer] te rippen;
- dat [medeverdachte] en [verdachte] zich onherkenbaar hadden gemaakt, en
- dat belastend materiaal in het water werd gegooid.
Daar komt bij dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] geen sluitend alibi hebben. Deze kunnen noch uit telecomgegevens noch uit verklaringen van getuigen worden afgeleid.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan komen omdat er geen enkel rechtstreeks bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [getuige 1] onbetrouwbaar zijn. Het betreffen de auditu verklaringen met vele tegenstrijdigheden en aantoonbare onjuistheden. Een de auditu verklaring dient aanzienlijk kritischer te worden beoordeeld dan een willekeurige getuigenverklaring. Die toets der kritiek kan haar verklaringen in alle redelijkheid niet doorstaan, in aanmerking genomen:
- dat zij [verdachte] hierover nooit heeft gesproken. Zij weet dus niets – zelfs niet de auditu – van [verdachte] als bron;
- dat volstrekt onduidelijk is of zij de informatie niet heeft uit het strafdossier. Zij verklaart niets aan details over het feit dat daarbuiten niet al bekend was, en
- dat de bron van haar de auditu verklaringen ([medeverdachte]) de inhoud van de verklaringen uitdrukkelijk betwist.
Haar tweede rc-verklaring in september 2014 wijkt zó af van haar eerste rc-verklaring in maart 2014 dat dit zelfs de officier van justitie de wenkbrauwen heeft doen fronsen.
Verder blijkt uit geen enkel ander bewijsstuk dat verdachte al dan niet samen met de medeverdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer].
Dit betekent dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De betrouwbaarheid van de getuige [getuige 1]
De rechtbank stelt met de verdediging en de officier van justitie vast dat in de hierboven (uitgebreid) geciteerde verklaringen van [getuige 1] verschillen zitten. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat de getuige vanaf haar eerste belastende verklaring (op 9 augustus 2012) in de kern van haar verklaringen standvastig is gebleven. Of haar informatie van-horen-zeggen van [medeverdachte] op alle punten juist is of niet, doet voor het oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige niet ter zake. Te dien aanzien kon zij immers slechts vertellen wat haar door [medeverdachte] was gezegd. De rechtbank is er van overtuigd dat de getuige oprecht en naar waarheid heeft verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaringen van de getuige [getuige 1] van het bewijs uit te sluiten, zoals de verdediging heeft betoogd.
Het verweer wordt verworpen.
4.4.2
De beslissing
Voor het oordeel over het bewijs van het ten laste gelegde acht de rechtbank van belang de vraag of [verdachte], al dan niet samen met [medeverdachte], ten tijde van het delict aanwezig was in of nabij de woning van [slachtoffer]. [getuige 1] is de enige die hierover verklaart, maar haar verklaringen komen niet voort uit haar eigen wetenschap daarover. Het zijn zogenoemde
‘de auditu’ verklaringen die niet meer informatie bevatten dan hetgeen [medeverdachte] daarover aan haar zou hebben verteld. [medeverdachte] en [verdachte] zelf ontkennen op de plaats delict aanwezig te zijn geweest.
Vaste rechtspraak van de Hoge Raad over het voor een veroordeling met ontkennende verdachten vereiste bewijsminimum is dat de verklaringen van één (de auditu) getuige voldoende gesteund dient te worden door bewijsmateriaal dat niet in te ver verwijderd verband mag staan tot die getuigenverklaringen.
Het steunbewijs dat de officier van justitie ziet in de verklaringen van [getuige 1] over het slaan door [medeverdachte] met een (zware) asbak in relatie tot de verwonding van [slachtoffer] aan zijn hoofd en het aantreffen van de kennelijk als asbak aangemerkte vijzelkom, de beschadiging van de plavuizen vloer in de hal en de in de hal aangetroffen fragmenten van die vijzelkom, kan bij gebrek aan ondersteuning door een objectieve bron, niet zonder redelijke twijfel worden toegeschreven aan handelingen van [medeverdachte] (of [verdachte]) ten tijde van het delict. Er zijn meerdere scenario’s denkbaar. Op de vijzel zijn immers geen haren of bloed aangetroffen en ook geen biologische contactsporen van [verdachte] of [medeverdachte]. Er kan dus niet vastgesteld worden dat[verdachte] of [medeverdachte] de vijzel heeft vastgehad en ook niet dat de hoofdwond van [slachtoffer] is veroorzaakt door een slag met deze vijzel. Ook het scenario dat de vijzel reeds in de nacht van 4 op 5 juni 2011 op de vloer is gevallen, toen er naar alle waarschijnlijkheid een ripdeal plaatsvond in de woning van [slachtoffer], kan niet uitgesloten worden. De rechtbank merkt daarbij op dat er geen enkel forensisch spoor (of DNA-onderzoek) het rechtstreeks bewijs heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van verdachten in de woning van [slachtoffer].
Verdacht is wel het feit dat [verdachte] een witte bestelauto Peugeot Partner had, dat hij daarmee eerder die avond in Sint Maartensdijk is geweest en dat [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] de hennepkwekerij van het slachtoffer [slachtoffer] wilde rippen en dat hij om dat te voorkomen een MMA-melding heeft gedaan op 7 juni 2011. Hoe verdacht deze omstandigheden ook zijn, het (steun)bewijs dat [verdachte] en [medeverdachte] op 8 juni 2011 tussen 01.00 en 01.14 uur alleen of tezamen in de woning van [slachtoffer] zijn geweest en daar [slachtoffer] hebben doodgeschoten, ontbreekt. Ook de overige door de officier van justitie als steunbewijs aangemerkte feiten kunnen de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde niet ondersteunen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. K.M. de Jager en
mr. L.P. Hertsig, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 maart 2015.
Mr. Hertsig is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.