In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde V. Quacken, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 10 juni 2014, waarin het college had gereageerd op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft vastgesteld dat het college tijdig op het Wob-verzoek heeft beslist en dat de bekendmaking van het besluit aan eiseres op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Eiseres stelde dat het college een dwangsom verschuldigd was, omdat het besluit niet aan haar gemachtigde was verzonden. De rechtbank oordeelde echter dat de procedurele bescherming van de gemachtigde niet in de weg staat aan de rechtsgeldigheid van het besluit, aangezien eiseres binnen de wettelijke termijn kennis had kunnen nemen van de beslissing.
De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen sprake was van misbruik van recht, ondanks de stelling van het college dat de proceshouding van eiseres en haar gemachtigde daarop zou duiden. De rechtbank benadrukte dat de aard van de verhouding tussen overheid en burger niet snel misbruik van recht mag aannemen, vooral niet in Wob-zaken waar openbaarheid van informatie voorop staat. De rechtbank concludeerde dat de aanwijzingen voor misbruik van recht onvoldoende zwaarwegend waren om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen, waarbij binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.