ECLI:NL:RBZWB:2015:1524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
293752 HA RK 15-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2015 het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. Het verzoek tot wraking was gericht tegen kinderrechter mr. D. Bogaert, die belast was met de behandeling van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen, geboren uit het huwelijk van verzoeker en de moeder. De wrakingsprocedure volgde op een zitting van 16 januari 2015, waar verzoeker zijn onvrede over de kinderrechter uitte, onder andere door te stellen dat hij zich bedreigd voelde door de gezinsvoogden. De kinderrechter had, op basis van veiligheidsredenen, besloten om verzoeker afzonderlijk van de andere partijen te horen.

De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet voldoende gronden had aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek. De kinderrechter had de procesorde op een begrijpelijke manier bepaald, gezien de signalen van mogelijke agressie van verzoeker. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen, werd genomen met inachtneming van de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder de uitspraak van de Hoge Raad die stelde dat verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de procedure tot ondertoezichtstelling, maar dat hij in dit geval wel als zodanig was behandeld.

De rechtbank besloot dat de behandeling van de aan de wraking gerelateerde zaken voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gedateerd op 3 maart 2015.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Wrakingskamer
zaaknummer 293752 HA RK 15-14
beslissing van 3 maart 2015
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 16 januari 2015 door de kinderrechter mr. D. Bogaert van de na te noemen zaken, waarin opgenomen het door verzoeker op die zitting mondeling tegen mr. Bogaert gedaan wrakingsverzoek;
- de op 18 februari 2015 van mr. Bogaert ingekomen schriftelijke reactie;
- de processtukken in na te noemen zaken, en
- de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 26 februari 2015, waarbij zijn verschenen verzoeker, mr. Bogaert, mr. R.G.J. van Kerkhof, advocaat en optredende voor [de moeder], alsmede J. Willenborg, vertegenwoordigster van de William Schrikker Groep, gevestigd te Amsterdam.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Bogaert voornoemd, in haar hoedanigheid van kinderrechter, belast met de behandeling van het verzoek van de William Schrikker Groep (hierna verder te noemen WSG) tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] [achternaam], allen geboren uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van verzoeker en [de moeder] (zaaknummers C/02/290-407 JE RK 14-2169, C/02/290928/ JE RK 14-2245 en C/02/290032/ JE RK 14-2249).
2.2.
Mr. Bogaert, verder te noemen de kinderrechter, berust niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
De behandeling van het hiervoor genoemde verzoek door de kinderrechter heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 januari 2015. Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft de kinderrechter om veiligheidsoverwegingen verzoeker afzonderlijk van [de moeder], haar advocaat en de vertegenwoordigsters van WSG gehoord.
Zaaknummer 02/293752 HA RK 15-14 pagina 2
3.2.
Volgens het proces-verbaal heeft verzoeker naar aanleiding daarvan het volgende verklaard:
“Ik vind dat niet kunnen. Ik wil dat u de gezinsvoogden beëdigt. Ik wraak u.” /---------------------------/ “De reden dat ik u gewraakt heb, is omdat de gezinsvoogden zich blijkbaar bedreigd voelen door mij. Ik heb hen op geen enkele manier bedreigd. Zij willen u met leugens en bedrog leiden tot een uitspraak. Zij hebben mij beschuldigd van misbruik van mijn dochter. Dit is echter aangepraat door de vriend van de moeder. De gezinsvoogden hebben dit aangenomen. Ik heb hen daarom smerige leugenaars genoemd die vanuit smerige praktijken mijn dochters uit huis hebben geplaatst. Ik heb gezegd dat zij zelf iets veroorzaken waarvan zij zelf de gevolgen gaan zien. Ik heb hen niet bedreigd. Ik heb namelijk gewetensbezwaren tegen geweld en daarom heb ik mijn dienst geweigerd in het verleden. Omdat zij nu als eersten gehoord zijn, hebben zij die leugens kunnen uiten. Ik wilde de gezinsvoogd onder ede laten zetten. Dan kan ik aangifte doen van het afleggen van een valse verklaring. Dat is de reden dat ik u heb gewraakt. Het is niet zozeer tegen u, maar u bent beïnvloed door de gezinsvoogden en ik heb geen kans gehad daarop te reageren en dat is mijn recht.” /-------------------------/ “Ik wil daaraan nog toevoegen dat de gezinsvoogden mij beschuldigen van seksueel misbruik. Zij waren allang op de hoogte van de situatie, maar het blijft in het rapport staan. De zwaarwegende feiten die de uithuisplaatsing niet rechtvaardigen laten zij uit de rapportage. Er staat in dat ik mijn zoon zou hebben misbruikt. Die zaak is geseponeerd. Het is aangepraat door de vriend van de moeder. Ik heb aangifte gedaan tegen hem van laster. Ik kan niet namens mijn kinderen aangifte doen, omdat ik geen gezag heb. De moeder wil dat niet doen. (……)”
3.3.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht en hij volhardt bij zijn wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de kinderrechter

4.1.
De kinderrechter verwijst voor hetgeen op de zitting 16 januari 2015 is voorgevallen naar het ter zake opgemaakte proces-verbaal. Zij voert aan dat zij op grond van door verzoeker geuite bedreigingen onder meer aan het adres van mevrouw Willenborg en Pattiwael van WSG, waarvan blijkt uit zijn aan haar gerichte e-mail van 13 januari 2015, het noodzakelijk heeft gevonden de behandeling van de zaak als risicovolle zitting aan te melden bij de parketpolitie. Daarnaast werd haar kort voor aanvang van de behandeling van de zaak door een medewerker van die parketpolitie meegedeeld, dat een beveiligingsbeambte verzoeker heeft horen zeggen, dat hij partijen buiten wel zou opwachten. De kinderrechter betoogt dat zij op grond van deze omstandigheden heeft besloten om af te wijken van het recht op hoor en wederhoor. In uitzonderlijke gevallen is dit volgens haar immers toegestaan. Een dergelijk geval deed zich naar haar opvatting op dat moment voor.
4.2.
Daarnaast werpt de kinderrechter de vraag op of verzoeker, die niet is belast met het gezag over de betrokken minderjarigen en ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) niet als belanghebbende in de voor haar dienende procedure kan worden aangemerkt, een verzoek tot wraking kan doen.

5.Het standpunt van [de moeder] en van WSG

Zowel [de moeder](vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Van Kerkhof) als de ter zitting verschenen vertegenwoordigster van WSG voeren aan dat verzoeker bedreigingen heeft geuit, met name aan het adres van de gezinsvoogden van WSG, op grond waarvan de kinderrechter heeft besloten verzoeker op verzoek van WSG, na deze bedreigingen te hebben gemeld, separaat te horen.
Zaaknummer 02/293752 HA RK 15-14 pagina 3

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van partijen elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden. Blijkens de parlementaire geschiedenis (MvT Herziening Rv, pagina 17) komt de bevoegdheid tot wraking toe aan “een partij”. Het begrip “partij” moet ruim worden uitgelegd: naast eiser en gedaagde (en eventuele derden-partijen, zoals zich voegende of tussenkomende partijen) in de dagvaardingsprocedure, moeten daaronder tevens worden begrepen verzoeker en belanghebbenden in de verzoekschriftprocedure.
6.2.
Wat er zij van de door de kinderrechter genoemde uitspraak van de Hoge Raad, waarin deze heeft bepaald dat de niet met het gezag belaste ouder niet als een belanghebbende in een procedure tot ondertoezichtstelling van diens minderjarige kinderen kan worden aangemerkt, omdat zijn/haar rechten en verplichtingen door de ondertoezichtstelling niet rechtstreeks wordt geraakt, in het proces-verbaal van de zitting van 16 januari 2015 is expliciet vermeld dat verzoeker door de kinderrechter als belanghebbende wordt aangemerkt. Verzoeker is ook als zodanig voor die zitting opgeroepen.
6.3.
De wrakingskamer neemt deze omstandigheid dan ook als uitgangspunt voor de door de kinderrechter opgeworpen vraag of verzoeker bevoegd is tot het doen van het onderhavige wrakingsverzoek. Verzoeker kan dan ook daarin in zoverre worden ontvangen. Daaraan doet niet af dat een andere kinderrechter verzoeker in de bij wege van ordemaatregel (in afwachting van de beslissing op het wrakingsverzoek) gegeven beschikking van 19 januari 2015 tot tijdelijke verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van verzoekers minderjarige kinderen, onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, verzoeker niet (meer) als belanghebbende in de procedure heeft aangemerkt. Geconstateerd moet immers worden dat verzoeker op het moment van het doen van zijn wrakingsverzoek op grond van het vorenstaande kennelijk de hoedanigheid van belanghebbende bezat.
6.4.
Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moet volgens heersende rechtsopvatting voorop worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtszoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken.
6.5.
Verzoeker grondt zijn wrakingsverzoek op de omstandigheid dat de kinderrechter op de zitting de vertegenwoordigster/gezinsvoogden van WSG buiten zijn aanwezigheid heeft gehoord op grond waarvan hij niet in de gelegenheid is geweest de kinderrechter te verzoeken om hen onder ede te horen ter zake van hun aan verzoeker gerichte beschuldiging van seksueel misbruik.
6.6.
Verzoeker miskent echter dat het tot het domein van de zittingsrechter behoort om de procesorde ter terechtzitting te bepalen. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de kinderrechter op grond van vóór de zitting ontvangen signalen, die erop konden wijzen dat verzoeker zich agressief dan wel bedreigend tegenover de vertegenwoordigsters van de WSG zou kunnen opstellen, heeft besloten om ter bewaring van een onverstoorde procesorde hen buiten aanwezigheid van verzoeker op de zitting te horen, is niet
Zaaknummer 02/293752 HA RK 15-14 pagina 4
onbegrijpelijk. Deze omstandigheid levert anders dan verzoeker meent, geen zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor genoemd.
6.7.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft de kinderrechter aan verzoeker meegedeeld, dat het haar bedoelding was om de standpunten van WSG en [de moeder] aan hem voor te houden om hem in de gelegenheid te stellen om te reageren over wat er buiten zijn aanwezigheid is verteld op de zitting en hem daarvan volledig op de hoogte te stellen.
6.8.
Daarnaast is gebleken, dat verzoeker direct na deze mededeling de kinderrechter heeft gewraakt, zonder eerst zijn verzoek te doen om de vertegenwoordigsters van WSG onder ede te horen. Door de kinderrechter onmiddellijk te wraken heeft zij zich daarover niet kunnen uitlaten. De omstandigheid dat de vertegenwoordigsters van WSG door het separate verhoor al waren vertrokken, doet hieraan niet af, omdat op een nadere zitting hun verhoor onder ede alsnog kon, en zonodig kan, plaatsvinden.
6.9.
Nu verzoeker geen andere gronden voor zijn wrakingsverzoek heeft aangevoerd, behoort dit te worden afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de zaken met zaaknummers C/02/290-407 JE RK 14-2169, C/02/290928/ JE RK 14-2245 en C/02/290032/ JE RK 14-2249 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
Deze beslissing is gegeven op 3 maart 2015 door mrs. G.J.E. Poerink, B.F.Th. de Roos en F.P.J. Schoonen, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--