In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 februari 2015 uitspraak gedaan over een geschil tussen een vennootschap onder firma (VOF) en de inspecteur van de Belastingdienst. De VOF, die een fruitwinkel exploiteert, had een naheffingsaanslag loonheffingen ontvangen over het jaar 2012, alsmede een boete opgelegd door de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de boete, ongeacht of deze als verzuim- of vergrijpboete werd gekwalificeerd, vernietigd moest worden. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de VOF een pleitbaar standpunt had ingenomen bij het doen van aangifte voor de loonheffingen.
De inspecteur had de VOF een naheffingsaanslag opgelegd omdat hij van mening was dat de VOF onterecht het lage sectorpremiepercentage voor de Werkloosheidwet had toegepast. De rechtbank stelde vast dat de VOF mondelinge afspraken had gemaakt over de arbeidsduur van de werknemers, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een pleitbaar standpunt. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd geoordeeld dat het lage sectorpremiepercentage niet van toepassing is als de omvang van de arbeid niet schriftelijk is vastgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft, vernietigde de boetebeschikking en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de VOF. De uitspraak benadrukt het belang van pleitbare standpunten in belastingzaken en de noodzaak voor de inspecteur om zorgvuldig om te gaan met het opleggen van boetes.