ECLI:NL:RBZWB:2014:9528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 13 _ 2437 e.a.
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en verzuimboetes voor een groothandel in dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een groothandel in dieren exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had voor de jaren 2008, 2009 en 2010 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsook verzuimboetes voor het niet indienen van aangiften. De belanghebbende had geen aangiften ingediend voor de jaren 2009 en 2010 en had in 2008 een aangifte gedaan met een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De inspecteur handhaafde de aanslagen na bezwaar, waarop de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht de aanslagen heeft opgelegd, omdat de administratie van de belanghebbende incompleet en oncontroleerbaar was. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de boekhouding van de belanghebbende niet als basis voor de winstberekening kon gebruiken en dat de inspecteur op basis van een redelijke schatting de aanslagen had vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzuimboetes terecht waren opgelegd, aangezien de belanghebbende niet had voldaan aan zijn verplichtingen om aangiften in te dienen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de aanslagen en de boetes in stand blijven. De uitspraak benadrukt het belang van een volledige en controleerbare administratie voor belastingplichtigen en de gevolgen van het niet indienen van aangiften.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 13/2437 tot en met 13/2439 en 13/2441 tot en met 13/2443
uitspraak van 10 december 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008, 2009 en 2010 de volgende aanslagen opgelegd:
  • een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.377 en een aanslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2008 naar een bijdrage-inkomen van € 47.312
  • een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.794 en een aanslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009 naar een bijdrage-inkomen van € 149.755;
  • een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 170.176 en een aanslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2010 naar een bijdrage-inkomen van € 152.778.
Tegelijkertijd met de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 zijn bij beschikkingen verzuimboetes opgelegd van € 226 per jaar.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 april 2013 de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 mei 2013, ontvangen bij de rechtbank op 2 mei 2013, beroep ingesteld. Bij brief van 18 juni 2013 heeft belanghebbende zijn beroep gemotiveerd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde, mr. M.C.J. Schoenmakers, verbonden aan Römkens Fiscale advocatuur te ‘s-Hertogenbosch, ter bijstand vergezeld van H. de Ruijter, en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] .
1.7.
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft in de jaren 2008, 2009 en 2010 een groothandel in dieren(toebehoren) uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [A] . Deze groothandel heeft hij per 1 februari 2008 overgenomen van zijn zoon. De activiteiten bestaan uit de in- en verkoop van vogels, knaagdieren en verdere toebehoren in voornamelijk Nederland en België.
2.2.
Belanghebbende houdt zelf een administratie bij. Deze bestaat uit een kas- en bankboek met onderliggende facturen en leveringsbonnen. De inkoop van de dieren en het voer geschiedt contant.
2.3.
De aangiften en jaarrekeningen worden opgemaakt door een administratiekantoor. Voor de jaren 2008, 2009 en 2010 zijn geen definitieve jaarrekeningen opgemaakt.
Procedureel
2.4.
Belanghebbende heeft op 28 mei 2010 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008 ingediend. In de aangifte is het belastbaar inkomen uit werk en woning gesteld op nihil. Belanghebbende heeft geen aangiften IB/PVV voor de jaren 2009 en 2010 ingediend.
2.5.
Vanaf 30 maart 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. De controlerend ambtenaar heeft hierbij geconstateerd dat belanghebbende in de onderhavige jaren inkomsten heeft genoten uit werk en woning, te weten winst uit onderneming en loon uit vroegere dienstbetrekking. Op 30 mei 2012 is het controlerapport definitief vastgesteld.
2.6.
Op 15 juni 2012 zijn aan belanghebbende aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) 2008 opgelegd en op 4 juli 2012 zijn ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw 2009 en 2010 en verzuimboetes opgelegd.
2.7.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de (ambtshalve) aanslagen en tegen de boetes is ongegrond verklaard.
2.8.
Belanghebbende heeft op 17 juni 2013 alsnog informatie verstrekt over de onderhavige jaren in de vorm van een aangifteformulier.
Het boekenonderzoek
2.9.
De controlerend ambtenaar heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat de inkopen en verkopen van dieren grotendeels niet zijn vermeld in het kasboek. Daarnaast is via de bank gegenereerde omzet niet opgenomen in de administratie. Voorts blijkt uit een vergelijking tussen het kasboek en de conceptjaarstukken dat er grote verschillen bestaan met betrekking tot de hoogte van de geboekte inkopen.
2.10.
Naar aanleiding van deze bevindingen en door het ontbreken van een volledige administratie zijn door de Belastingdienst derdenonderzoeken ingesteld bij de vijf grootste afnemers van belanghebbende. De controlerend ambtenaar heeft aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken omzetten berekend. Voor wat betreft de leveringen aan personen buiten Nederland is hij uitgegaan van de administratie van belanghebbende.
2.11.
De dieren werden ingekocht van particulieren en contant betaald. De kostprijs van deze inkopen kan aan de hand van de administratie niet herleid worden. De controlerend ambtenaar heeft daarom de kostprijs berekend aan de hand van de koopovereenkomst die is opgemaakt bij de overname van de onderneming door belanghebbende van zijn zoon. In deze koopovereenkomst is het volgende opgenomen:
‘Bij de bepaling van de waarde van de voorraad per 1 februari 2008 is uitgegaan van de per 31 december 2007 opgenomen voorraden berekend tegen inkoopprijs, zijnde € 12.211,34, waarop in mindering zijn gebracht de verkopen van de maand januari 2008 tegen de inkoopprijs volgens de formule: omzet januari 2008 te verminderen met de daarin begrepen omzetbelasting en vervolgens te verminderen met de gemiddelde brutomarge van 44,35% welke blijkt uit de voorraadlijst per 1 januari 2008.’
2.12.
De brutowinstmarge op de inkoopprijs is door de controlerend ambtenaar gesteld op 79,69%, hetgeen gelijk is aan de gemiddelde brutomarge van 44,35% van de verkoopprijs, overeenkomstig de in de koopovereenkomst opgenomen bepaling.
2.13.
Belanghebbende heeft in de aangifte over 2008 geen winst uit onderneming vermeld. Wel is aangegeven een bedrag aan inkomen uit vroegere arbeid van € 976 en een aftrek buitengewone uitgaven van € 4.332. Bij de aanslagregeling is het inkomen uit vroegere arbeid verhoogd tot € 2.800 en is € 47.312 winst uit onderneming bijgeteld.
Het belastbaar inkomen voor 2009 is vastgesteld op € 21.039 inkomsten uit vroegere arbeid plus € 149.755 winst uit onderneming of € 170.794 en het belastbaar inkomen voor 2010 op € 17.398 inkomsten uit vroegere arbeid plus € 152.778 winst uit onderneming of € 170.176. Het bijdrage-inkomen voor de ZVW is vastgesteld op het bedrag van de winst uit onderneming.
Overig
2.14.
Naar aanleiding van de bevindingen van de Belastingdienst met betrekking tot de administratie is door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Op 12 januari 2012 is de administratie door de FIOD in beslag genomen. In juni 2012 is het beslag opgeheven. De inspecteur heeft de Officier van Justitie onder verwijzing naar artikel 55 AWR verzocht om hem alle gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken. Dit verzoek is (na een herhaald verzoek) op 23 januari 2013 gehonoreerd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de vraag of het procesdossier volledig is, of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en of de boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar ter zitting aan is toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning in 2008 van nihil met vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 33.757, in 2009 van nihil met vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 7.141 en in 2010 van nihil met vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 66.817. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Stukken van het geding
4.1.1.
Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb heeft overgelegd. De stukken die volgens belanghebbende ontbreken zijn het eerste verzoek zoals bedoeld in artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) van de inspecteur aan de FIOD om de stukken inzake het strafrechtelijke onderzoek te overleggen en de toestemming van de officier van justitie voor het gebruik van het strafrechtelijke dossier in de onderhavige fiscale zaak. De inspecteur kon deze stukken niet ter zitting overleggen.
4.1.2.
De rechtbank dient erop toe te zien dat het procesdossier volledig is. Uit het controlerapport blijkt dat de omzetcorrecties zijn berekend op basis van informatie verkregen van de vijf grootste afnemers van belanghebbende. De stukken van de FIOD zijn daarbij niet gebruikt. Voorts stelt de rechtbank vast dat de opgevraagde FIOD-stukken pas aan de inspecteur zijn verstrekt nadat hij de aanslagen heeft opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door belanghebbende gevraagde stukken niet worden aangemerkt als stukken van het geding nu de aanslagen niet zijn gebaseerd op van de FIOD afkomstige informatie en die stukken niet van belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming in deze zaken. De rechtbank zal in haar oordeel de bevindingen van de FIOD buiten beschouwing laten.
Zijn de aanslagen terecht opgelegd?
4.2.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet gehandeld heeft overeenkomstig wat men van een behoorlijk handelende overheid mag verwachten, doordat hij na de aanvang van het strafrechtelijke onderzoek, zijn onderzoek op basis van artikel 47 van de AWR heeft voortgezet. Om deze reden zouden de aanslagen vernietigd dienen te worden. De rechtbank volgt belanghebbende niet in deze stelling. De omstandigheid dat ten tijde van het onderzoek van de inspecteur een strafvervolging tegen belanghebbende was ingesteld, onthief belanghebbende niet van de in artikel 47 AWR neergelegde, voor een ieder geldende verplichtingen tot informatieverstrekking te zijnen aanzien (vgl. HR 27 februari 2004, nr. 37 465
,ECLI:NL:HR:2004:AF5556).
Omkering van de bewijslast
4.3.1
Belanghebbende is in de betreffende jaren uitgenodigd tot het doen van aangifte. Ook na herinneringsbrieven en aanmaningen heeft belanghebbende over de jaren 2009 en 2010 geen aangifte ingediend. De rechtbank merkt daarbij op dat de door belanghebbende op 17 juni 2013 ingeleverde formulieren niet als aangiften in de zin van de wet kunnen worden aangemerkt, nu zij zijn ingediend nadat de aanslagen zijn opgelegd. Gelet daarop heeft belanghebbende voor die jaren niet de vereiste aangifte gedaan. Over het jaar 2008 is aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Gelet op de bevindingen van de controleambtenaar, zoals vermeld in 2.9 tot en met 2.12, is de boekhouding niet compleet en oncontroleerbaar en heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht de boekhouding als grondslag voor de winstberekening verworpen. Bij het berekenen van de brutowinst is de controleambtenaar uitgegaan van een brutowinstpercentage dat in de koopovereenkomst met betrekking tot de overname van het bedrijf door belanghebbende is vermeld. De kosten heeft de controleambtenaar overgenomen uit de namens belanghebbende opgemaakte conceptjaarstukken. De controleambtenaar heeft vervolgens de winst becijferd op € 56.981 en het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 48.377. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat belanghebbende, in tegenstelling tot hetgeen was vermeld in de aangifte, een aanzienlijk bedrag aan belasting verschuldigd is. Dat betekent dat ook voor 2008 niet de vereiste aangifte is gedaan. Uit artikel 27e van de AWR volgt dan dat de rechtbank het beroep tegen de onderhavige aanslagen ongegrond verklaard, tenzij belanghebbende doet blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.3.2.
Belanghebbende stelt dat het onredelijk bezwarend is artikel 27e van de AWR toe te passen nu hij na inbeslagname van zijn administratie door de FIOD niet meer beschikte over zijn administratie omdat de FIOD de administratie niet heeft teruggezonden. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende wel degelijk zijn administratie heeft terugontvangen en heeft ter onderbouwing een door belanghebbende getekende bevestiging van ontvangst van de administratie van de FIOD overgelegd. Daarmee heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende beschikte over zijn administratie en bestaat er geen reden om de omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR achterwege te laten zoals belanghebbende bepleit.
Hoogte van het belastbaar bedrag
4.4.1.
Tussen partijen is niet in geschil de hoogte van de door het inspecteur vastgestelde inkomens uit vroegere arbeid in de onderhavige jaren.
4.4.2.
Tussen partijen is wel in geschil de hoogte van de winst uit onderneming in de onderhavige jaren. Belanghebbende stelt dat de winst overeenkomstig de door hem in de vorm van een aangifte ingediende informatie dient te worden vastgesteld. Ter onderbouwing van de door hem in de vorm van aangiften verstrekte informatie heeft belanghebbende een aantal facturen en grootboekkaarten overgelegd.
4.4.3.
Zoals de rechtbank in 4.3.1. heeft overwogen acht de rechtbank belanghebbendes administratie onvoldoende als bewijs voor de juistheid van het door hem aangegeven inkomen. Met een winstberekening die (mede) gebaseerd is op die boekhouding voldoet belanghebbende niet voldaan aan de op hem drukkende verzwaarde bewijslast, zodat zijn beroep in beginsel ongegrond verklaard dient te worden. Dit klemt temeer nu belanghebbende heeft erkend niet te beschikken over de achterliggende stukken die de basis voor die administratie zouden hebben gevormd.
Redelijke schatting
4.5.
Voor het geval een belastingplichtige geen of een onjuiste aangifte doet, is de inspecteur bevoegd bij het vaststellen van de aanslag van de aangifte af te wijken, dan wel een ambtshalve aanslag op te leggen. De aanslag mag niet naar willekeur worden opgelegd, maar moet berusten op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schattingen van de inspecteur in het onderhavige jaren niet onredelijk. Aan de berekening ligt een uitgebreid onderzoek ten grondslag bij de vijf grootste afnemers van belanghebbende. Daarnaast mag de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van een brutowinstmarge van 79,69% op de inkoop, nu dit percentage direct is afgeleid uit de in 2.10 bedoelde koopovereenkomst. Nu er geen sprake is van een onredelijke schatting heeft inspecteur naar het oordeel van de rechtbank de inkomens juist vastgesteld.
Boete
4.6.
Bij de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 zijn verzuimboetes opgelegd van € 226 op grond van artikel 67a van de AWR. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen aangiften zijn ingediend in de onderhavige jaren terwijl belanghebbende daarvoor wel was uitgenodigd en aangemaand. Belanghebbende stelt dat geen boete mag worden opgelegd nu hij ook strafrechtelijk is vervolgd.
4.7.
Het feit op grond waarvan aan belanghebbende boetes zijn opgelegd ziet op het niet indienen van aangiften IB/PVV. De strafrechtelijke vervolging ziet op gedragingen met betrekking tot de omzetbelasting, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van boetes in strijd met het ‘ne-bis-in-idem’-beginsel. De verzuimboetes zijn terecht opgelegd.
4.8.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt geen aanleiding voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 december 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C. van Hooft, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.