Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door belanghebbende was ingediend tegen een aanslag landinrichtingsrente. De belanghebbende, woonachtig in België, had op 1 juli 2013 een bezwaarschrift ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat uit dit bezwaarschrift niet duidelijk was wat de gronden van het bezwaar waren. De inspecteur van de Belastingdienst had de belanghebbende meerdere keren verzocht om het bezwaar te motiveren, maar hierop was geen reactie gekomen. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende op de gevolgen van het niet motiveren was gewezen en dat hij niet had gereageerd op de verzoeken van de inspecteur. Hierdoor kon de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar moet bevatten. Aangezien het bezwaarschrift van belanghebbende niet voldeed aan deze eis, en hij niet in staat was gebleken om het verzuim te herstellen binnen de gestelde termijn, was de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de juiste beslissing had genomen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van de aanslag zelf gedaan, omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.