In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor een kampeerauto. De belanghebbende had een naheffingsaanslag ontvangen van € 520, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting op 13 november 2014, waar de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De kern van het geschil betrof de bepaling van het afschrijvingspercentage voor de rest BPM van de kampeerauto, die was gebaseerd op de inkoopwaarde van een bestelauto, zonder rekening te houden met de specifieke uitrusting van de kampeerauto. De rechtbank oordeelde dat de gebruikte bestelauto’s geen vergelijkbare voertuigen zijn voor de gebruikte kampeerauto’s. Het Besluit van de staatssecretaris is enkel van toepassing op de bruto BPM van een kampeerauto en niet op de rest BPM.
De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het door hem voorgestelde afschrijvingspercentage van 43,1% correct was. De inspecteur had een afschrijving van 38,108% toegepast, wat de rechtbank als redelijk beschouwde. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.