2.5.Artikel 13bis, vijftiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) bepaalt dat belanghebbende moet doen blijken dat de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende het vereiste bewijs niet heeft geleverd, nu belanghebbende niet bestrijdt dat de auto in de periode 29 mei 2011 tot en met 5 februari 2012 dertien keer op de A2 ter hoogte van hectometerpaal 176.4 is geweest en het is gebleken dat deze ritten niet in de kilometeradministratie zijn verantwoord. Overigens is gesteld noch gebleken dat de aanslagen, na vermindering in de bezwaarfase, zijn opgelegd naar een te hoog bedrag. De naheffingsaanslagen, zoals deze luiden na de uitspraak op bezwaar, zijn dan ook terecht en naar de juiste bedragen, opgelegd.
Zijn de boetes terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
2.6.1.Indien te weinig belasting is betaald, kan de inspecteur op grond van het bepaalde in artikel 67c van de AWR een verzuimboete opleggen of op grond van artikel 67f van de AWR een vergrijpboete indien er sprake is van opzet of grove schuld van belanghebbende.
2.6.2.Voor de over het jaar 2011 opgelegde vergrijpboete geldt het volgende. De vergrijpboete mag op grond van artikel 67f van de AWR in samenhang met § 28, zesde en zevende lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) bij opzet maximaal 100% van de niet of niet tijdig betaalde belasting bedragen indien belanghebbende een onjuiste of onvolledige rittenregistratie heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende bewust een onjuiste rittenadministratie heeft overgelegd door minimaal achtmaal in 2011 een rit niet op te nemen in zijn rittenadministratie. Belanghebbende heeft daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting wordt betaald.
2.6.3.Voor de over het jaar 2012 opgelegde verzuimboete geldt het volgende. Nu er ten onrechte geen bijtelling privé gebruik auto heeft plaatsgevonden mag de verzuimboete op grond van § 24, vierde lid, van het Besluit maximaal 80% van de te weinig betaalde belasting bedragen doch ten hoogste € 4.920. In § 24, vijfde lid, van het BBBB is bepaald dat in geval van een verzuimboete 100% van het wettelijk maximum wordt opgelegd indien een onjuiste of onvolledige rittenadministratie is overgelegd. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende in 2012 een onvolledige rittenadministratie heeft overlegd, nu hij minimaal vijfmaal in 2012 een rit niet heeft opgenomen in zijn rittenadministratie.
2.6.4.Belanghebbende heeft gesteld dat de boetes gematigd zouden moeten worden, nu belanghebbende pas na enige tijd in verzuim is geraakt. Volgens belanghebbende is er te veel tijd verstreken tussen de beeldopnames van het KLPD en de boeteoplegging door de belastingdienst. De rechtbank verwerpt deze stelling. Wat er van deze stelling ook zij, de belastingdienst heeft eerst na de inzage in de kilometeradministratie tot de conclusie kunnen komen dat belanghebbende de auto niet nagenoeg geheel zakelijk heeft gereden. Belanghebbende heeft geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat de boetes verder moeten worden gematigd.
2.6.5.De rechtbank acht de opgelegde boetes passend en geboden.
Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dan wel met artikel 441B van het Wetboek van Strafrecht?
2.7.1.Belanghebbende stelt dat door het gebruik van deze kentekenherkenning sprake is van schending van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (hierna: Wet BP), artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dan wel van artikel 441B van het Wetboek van Strafrecht. De inspecteur stelt dat de wettelijke grondslag voor verwerking van kentekengegevens onder andere is gelegen in de Wet BP en dat overeenkomstig deze wettelijke bepaling is gehandeld. Voorts verwijst de inspecteur naar artikel 55, eerste lid, van de AWR.
2.7.2.Artikel 8, onderdelen c en e, van de Wet BP bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens is toegestaan indien de gegevensverwerking noodzakelijk is (c) om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is en (e) voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt. Deze artikelonderdelen, gezien in samenhang met artikel 55 van de AWR welk artikel het KLPD verplicht tot het desgevraagd verstrekken van gegevens aan de inspecteur die door de inspecteur ter uitvoering van de belastingwet worden gevraagd, vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende basis voor het door de inspecteur overgelegde convenant tussen het KLPD en de belastingdienst en daarmee voor het verstrekken van de onderhavige gegevens.
2.7.3.Artikel 10, eerste lid, van de Wet BP bepaalt dat persoonsgegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk voor de verwerking van de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld. Belanghebbende stelt dat in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Wet BP is gehandeld aangezien de inspecteur de foto’s langer bewaart dan het KLPD en de boetes niet tijdig zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn die is verstreken niet dermate lang dat artikel 10 van de Wet BP is geschonden. Rekening moet immers worden gehouden met de tijd die redelijkerwijs is gemoeid met de verwerking van de gegevens door het KLPD en de verstrekking aan en verwerking door de inspecteur.
2.7.4.De rechtbank acht het systeem van kentekenherkenning niet in strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en ziet geen reden om het gebruik van deze gegevens voor de boeteoplegging te verbieden. Het gaat hier immers om gegevens die bestaan los van de wil van belanghebbende en ze zijn niet van belanghebbende zelf afkomstig.
2.8.1.Belanghebbende heeft tegen de beschikking heffingsrente over het jaar 2011 geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
2.8.2.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslagen 2011 en 2012, de beschikking heffingsrente 2011 en de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Kostenvergoeding bezwaarfase