2.9.Belanghebbende heeft nog gesteld dat hij vertrouwen kan ontlenen aan de ten tijde van zijn emigratie naar Hongarije met de Belastingdienst gemaakte afspraak in 1996 dat hij als buitenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat een zodanige afspraak met de Belastingdienst is gemaakt. Voor het geval er wel een dergelijke afspraak zou zijn, kan die de Belastingdienst niet binden, omdat de woonplaats van een belastingplichtige telkens weer aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden moet worden beoordeeld. Daarnaast is de situatie van belanghebbende sinds zijn emigratie naar Hongarije zoveel veranderd dat ook om die reden een dergelijke afspraak de Belastingdienst niet kan binden.
2.10.1.De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde aanslag op een redelijke schatting berust. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.10.2.Gelet op het oordeel dat belanghebbendes woonplaats in 2010 in Nederland is gelegen, kwalificeert belanghebbende als een binnenlands belastingplichtige. Dit betekent dat hij in Nederland belastingheffing verschuldigd is over zijn wereldinkomen. Daarnaast is hij premieplichtig voor de volksverzekeringen.
2.10.3.Tussen partijen staat vast dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uitkering van Aegon van € 45.441 en de daarop ingehouden loonheffing van € 19.085. De inspecteur heeft evenwel in zijn verweerschrift gesteld dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in 2010 minimaal € 81.862 moet hebben bedragen, hetgeen zou hebben geleid tot een te betalen bedrag aan IB/PVV van € 13.674. De ambtshalve aanslag is opgelegd tot een te betalen bedrag van € 12.461. Daaruit volgt volgens de inspecteur dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is opgelegd.
2.10.4.De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [C BV] betaalde premies zorgverzekering van € 1.231, de computerbril van € 183 en de huisvestingskosten van de woning [adres 1] van € 6.707 als loon moet worden aangemerkt. Niet in geschil is dat deze bedragen privé-uitgaven van belanghebbende betreffen die ten onrechte door [C BV] in aftrek zijn gebracht. Belanghebbende heeft gesteld dat met de Belastingdienst de afspraak is gemaakt om deze in rekening-courant te verwerken en dat dit om die reden niet tot een correctie in de IB kan leiden. Dit zou ook uit het concept controlerapport van [C BV] blijken.
2.10.5.De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling. Loonbetalingen kunnen in plaats van uitbetalen ook in rekening-courantverhouding worden verwerkt. Dat doet niet af aan de belastbaarheid in de IB. Daarnaast blijkt niet uit het controlerapport dat tussen partijen is afgesproken dat deze kosten niet als loon in de IB zullen worden aangemerkt.
2.10.6.Met betrekking tot de huisvestingskosten staat vast dat een deel van de woning [adres 1] gebruikt wordt als kantoorruimte voor [C BV]. De controlemedewerkers hebben tijdens het boekenonderzoek aangegeven dat zij het zakelijk deel stellen op 15% van de totale huisvestingskosten. In het controlerapport en in de becijferingen van de inspecteur die in beroepsfase zijn gemaakt in verband met het beroep op interne compensatie, is het zakelijk gedeelte daarentegen op 0% gesteld. Ter zitting heeft de inspecteur zich ermee akkoord verklaard om 15% van de huisvestingskosten ter grootte van € 6.707 aan [C BV] toe te rekenen, zodat de IB-correctie uitkomt op 85% van € 6.707 of € 5.701. De rechtbank acht het redelijk om de door [C BV] betaalde huisvestigingskosten tot het bedrag van € 5.701 als loon van belanghebbende aan te merken. De rechtbank acht de door belanghebbende met [C BV] achteraf overeengekomen bedrag van € 4.800 gelet op het medegebruik van de woning door belanghebbende, [E] en [F BV], disproportioneel hoog.
2.10.7.De inspecteur heeft zich verder op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met een gebruikelijk loon nu [C BV] in Nederland is gevestigd. De rechtbank acht dit gelet op het bepaalde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 juist.
De inspecteur heeft in beroep voor het jaar 2010 gelet op de omvang van de activiteiten die belanghebbende voor [C BV] heeft verricht en het resultaat van [C BV] een gebruikelijk loon bepleit gelijk aan het netto gecorrigeerde resultaat van de BV ter grootte van € 2.928. De rechtbank acht dit een redelijk standpunt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 2.10.6 dient 15% van de huisvestingskosten of € 1.006 aan [C BV] te worden toegerekend. Dit heeft tot gevolg dat het resultaat van [C BV] wordt verminderd met € 1.006 tot € 1.922. Het gebruikelijk loon bedraagt dan € 1.922.
2.10.8.De inspecteur heeft daarnaast gesteld dat rekening moet worden gehouden met het privégebruik van de auto die de firma [G] aan belanghebbende ter beschikking heeft gesteld. Belanghebbende heeft betwist dat hij werkzaamheden voor [G] heeft verricht. De rechtbank acht dit niet aannemelijk gelet op het in 2.1.4 vermelde contract, de door [C BV] – mede namens [H] – verstuurde facturen, de door belanghebbende gedeclareerde onkosten, waaronder autokosten, en de verklaringen namens de firma [G]. De rechtbank ziet geen reden om de verklaring van werknemer [M] van de firma [G] dat genoemde firma belanghebbende met ingang van 1 mei 2010 de auto ter beschikking heeft gesteld niet geloofwaardig te achten. Belanghebbende heeft niet betwist dat hij de auto heeft gebruikt.
2.10.9.Anders dan belanghebbende kennelijk meent, staat het ontbreken van een dienstbetrekking tussen hem en de firma [G] niet eraan in de weg dat belanghebbende een belast voordeel geniet ter zake van de aan hem ter beschikking gestelde auto. Ook loon dat via een derde wordt verstrekt, is belast loon. De rechtbank acht het redelijk om hier een bijtelling voor het privégebruik auto in aanmerking te nemen. Het ligt namelijk geenszins voor de hand dat de firma [G] niets terugverwacht voor de terbeschikkingstelling van de auto aan belanghebbende. Het ligt het meest voor de hand dat de auto namens [C BV] door de firma [G] aan belanghebbende ter beschikking is gesteld. Het is echter evenmin uit te sluiten dat de terbeschikkingstelling mede namens [H] heeft plaatsgevonden of verband houdt met werkzaamheden die belanghebbende buiten dienstbetrekking rechtstreeks voor de firma [G] verricht. In alle gevallen leidt dit tot belastbaarheid van het voordeel dat belanghebbende met die terbeschikkingstelling behaalt.
2.10.10.Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de bijtelling voor het privégebruik auto vanaf 1 mei 2010 moet worden berekend en niet over het gehele jaar zoals in het verweerschrift stond. De bijtelling privé-gebruik auto bedraagt dan: 8/12 maal 25% maal € 61.489 of € 10.248.
2.10.11.Verder heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende € 10.000 aan onbenoemde inkomensbestanddelen heeft genoten. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige in Nederland zijn wereldinkomen moet aangeven. Volgens belanghebbende werkt hij veel in het buitenland. Ter zitting heeft hij echter verklaard in 2010 geen andere inkomsten te hebben genoten. Vaststaat dat belanghebbende als senior consultant namens [H] de overeenkomst met [G] heeft ondertekend. Volgens belanghebbende had hij dit niet mogen doen. Dit wordt echter op geen enkele wijze gestaafd met enig bewijsstuk. De rechtbank acht de stelling van belanghebbende die erop neerkomt dat hij in het buitenland woont en werkt maar daarmee geen inkomen heeft behaald niet geloofwaardig. De rechtbank acht het niet onredelijk de buiten het zicht van de fiscus gehouden inkomsten te stellen op het door de inspecteur bepleite bedrag van € 10.000. Dat op grond van verdragstoepassing aanleiding bestaat voor aftrek ter voorkoming van dubbele belastingheffing is gesteld noch aannemelijk geworden. De rechtbank acht het daarom niet onredelijk dat de inspecteur niet een zodanige aftrek in aanmerking heeft genomen.
2.10.12.Tot slot bepleit de inspecteur in beroep een lager bedrag aan heffingskortingen dan in de aanslag in aanmerking is genomen. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Bij de ambtshalve vastgestelde aanslag is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning bestaande uit een fictief loon van € 41.000. De arbeidsinkomsten zijn thans op een lager bedrag becijferd zodat er aanleiding bestaat ook de arbeidskorting in zoverre te verminderen. De rechtbank neemt de volgende heffingskortingen in aanmerking:
- algemene heffingskorting van € 1.987
- arbeidskorting van € 2.012 (het bij de leeftijd van belanghebbende geldende maximumbedrag).
In totaal derhalve € 3.999.