In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure van een senior groepsleider, eiser, tegen het besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 februari 2014, waarin hem strafontslag werd verleend wegens ernstig plichtsverzuim. Het incident dat aan het ontslag ten grondslag lag, vond plaats op 2 september 2013, toen eiser een pupil, [naam persoon1], twee keer op haar bovenarm sloeg. Eiser erkende dat hij niet correct had gehandeld, maar stelde dat zijn gedrag niet aan hem kon worden toegerekend omdat hij zich bedreigd voelde en uit noodweer had gehandeld. Hij betwistte de evenredigheid van de opgelegde straf en voerde aan dat de minister niet van het advies van de Adviescommissie had mogen afwijken.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser was eerder aangesproken op zijn gedrag en had een disciplinaire maatregel ondergaan. De rechtbank oordeelde dat de reactie van eiser, het slaan van de pupil, niet in overeenstemming was met de verwachtingen van een professionele groepsleider. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim aan eiser kon worden toegerekend en dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.