ECLI:NL:RBZWB:2014:7973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
AWB- 14_3506
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegd strafontslag aan ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. De ambtenaar, eiser, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin hem onvoorwaardelijk strafontslag was opgelegd wegens plichtsverzuim. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet heeft aangetoond dat eiser opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt aan de Waarderingskamer. Eiser had in zijn functie als senior medewerker belastingen/WOZ op 31 mei 2013 een opgave gedaan van het aantal niet beschikte objecten, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet bewust verkeerd had gedaan. Eiser had weliswaar niet tijdig zijn leidinggevende geïnformeerd over de verschillen in aantallen, maar de rechtbank vond deze gedraging niet zo ernstig dat dit onvoorwaardelijk strafontslag rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf onevenredig was en dat een voorwaardelijk strafontslag meer op zijn plaats zou zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/3506 AW

uitspraak van 18 november 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. [naam gemachtigde1],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder,
gemachtigde: mr.[naam gemachtigde2].

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 april 2014 (bestreden besluit) van het college inzake het aan hem gegeven strafontslag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam vertegenwoordiger1]en [naam vertegenwoordiger2].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is sinds 1996 werkzaam geweest bij de gemeente Waalwijk, laatstelijk als senior medewerker belastingen/WOZ.
Voor de inspectie door de Waarderingskamer van 31 mei 2013 heeft eiser opgave gedaan van het aantal niet beschikte objecten over de jaren 2013, 2012 en 2011 (waardepeildatum 2012, 2011 en 2010). Naar aanleiding van deze opgave heeft de Waarderingskamer op 14 juni 2013 een rapport van bevindingen opgesteld.
In de zomer van 2013 heeft een extern bureau een klacht ingediend bij de Waarderingskamer. Dit bureau heeft gesteld dat, gelet op het aantal bezwaarschriften van dat bureau, de gegevens van de Waarderingskamer niet juist kunnen zijn.
Naar aanleiding van deze klacht heeft de Waarderingskamer een herinspectie aangekondigd. In voorbereiding op deze herinspectie is een nieuw overzicht gemaakt van de op te leggen beschikkingen. Uit dat onderzoek is gebleken dat de aantallen hoger liggen dan de opgave die eiser heeft gedaan aan de Waarderingskamer.
Op 27 augustus 2013 is met eiser gesproken over de controle door de Waarderingskamer op 3 september 2013. In dit gesprek is eiser geconfronteerd met geconstateerde verschillen in aantallen.
De herinspectie door de Waarderingskamer is op 3 september 2013 uitgevoerd.
Op 3 september 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden met eiser, waarbij is medegedeeld dat onderzoek zal worden gedaan. Afgesproken werd dat eiser met bijzonder verlof zou gaan in afwachting van het onderzoek en dat aan de collega’s zou worden verteld dat het ziekteverlof is.
Bij besluit van 3 september 2013 is aan eiser buitengewoon verlof verleend.
[naam bedrijf] heeft een onderzoek gedaan en een tabel opgesteld met objecten zonder waardebeschikking per 13 september 2013. Op 19 september 2013 heeft een terugkoppeling plaatsgevonden van de resultaten van dit onderzoek.
Bij ongedateerde brief heeft het college aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt hem strafontslag te verlenen. Eiser heeft schriftelijk en mondeling zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 5 november 2013 (primair besluit) heeft het college met ingang van 8 november 2013 met toepassing van artikel 8:13 van de CAR/UWO aan eiser de straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tevens heeft hij een voorlopige voorziening gevraagd. Bij mondelinge uitspraak van 13 januari 2014 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de gevraagde voorziening toegewezen.
Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft er nader onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft onder andere bestaan uit een dossieronderzoek en is verricht door [naam persoon1]. Verder is aan twee externe deskundigen, te weten [naam bedrijf] en [naam persoon2] gevraagd te rapporteren.
[naam bedrijf] en [naam persoon2] hebben bevestigd dat de gegevens uit het systeem nader bewerkt moeten worden. Deze bewerking vindt voor elke opgave plaats en wordt door eiser uitgevoerd. [naam persoon2] en [naam bedrijf] hebben verder geconstateerd dat het aantal nog te beschikken objecten vele malen hoger is dan de aantallen die door eiser met de Waarderingskamer zijn besproken.
Bij brief van 1 april 2014 zijn de resultaten van het onderzoek aan eiser kenbaar gemaakt. Tijdens een hoorzitting op 10 april 2014 heeft eiser kunnen reageren op deze resultaten.
Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep, zakelijk weergegeven aangevoerd dat als hij al verkeerde gegevens heeft verstrekt, hij dit niet bewust of opzettelijk heeft gedaan. Gelet op zijn ervaring, zijn lokale kennis, de voortgang in het nemen van beschikkingen en de voortgang van het werk van de taxateur heeft hij een inschatting gemaakt van de aantallen. Hij is ervan uitgegaan dat zijn werkwijze goed en duidelijk was. Eiser heeft gesteld dat ook de gemeente zelf niet onderbouwd aan kan geven wat de juiste aantallen zijn.
Ten aanzien van het verwijt dat hij geen afstemming heeft gezocht met zijn leidinggevende en dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven stelt eiser zich op het standpunt dat hij pas eind augustus 2013 heeft geconstateerd dat er meer en relatief nieuwe objecten in de bestanden waren opgevoerd. Verder heeft eiser gesteld dat de voortgang van het werk al aan de orde kwam in het overleg met de taxateur en de assistent van de teamleider, zodat hij er niet bij stil heeft gestaan dit specifiek aan zijn teamleider te melden.
Eiser heeft verder nog aangevoerd dat hij niet heeft gefraudeerd. Hij heeft ook geen persoonlijk gewin gehad bij het geven van verkeerde informatie.
Eiser is van mening dat de opgelegde straf onevenredig is. Het college heeft bij het opleggen van de straf onvoldoende waarde toegekend aan het altijd en lange tijd goed functioneren van eiser. Ook is niet meegenomen dat het ontslagbesluit ernstige psychische en financiële gevolgen heeft voor eiser en zijn gezin.
3. Ingevolge artikel 8:13 van de CAR/UWO kan als disciplinaire straf aan een ambtenaar ongevraagd ontslag worden verleend.
In artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair kan worden gestraft. In het tweede lid is bepaald dat plichtsverzuim zowel omvat het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4. Eiser heeft in beroep de rechtbank verzocht een aantal stukken bij het college op te vragen die naar zijn oordeel van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil. De rechtbank heeft een beperkt deel hiervan opgevraagd bij het college en aan het dossier toegevoegd. In het licht van de gemaakte verwijten kan de rechtbank echter niet inzien wat de relevantie is van de overige door eiser opgevraagde stukken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze stukken bij het college op te vragen.
5. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in het ambtenarentuchtrecht weliswaar niet die strikte bewijsregels gelden die in het strafrecht van toepassing zijn, maar dat ook voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, noodzakelijk is dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2013:755).
6.1
Eiser wordt verweten dat hij op 31 mei 2013 bewust onjuiste gegevens heeft verstrekt aan de Waarderingskamer. Voorts wordt eiser verweten dat hij geen afstemming heeft gezocht met zijn leidinggevende en dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven. Eiser heeft volgens het college niet integer gehandeld, waardoor het college het vertrouwen in hem is kwijtgeraakt.
6.2
Met betrekking tot het verwijt dat eiser op 31 mei 2013 bewust onjuiste gegevens heeft verstrekt, overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser heeft op 31 mei 2013 aan de Waarderingskamer opgave gedaan van het aantal niet beschikte objecten. Voor deze opgave heeft eiser de uitdraai van maart 2013 gebruikt. Tevens had hij ten tijde van de opgave de beschikking over de lijst van 29 mei 2013.
Uit het onderzoek van zowel [naam bedrijf] als van [naam persoon2] blijkt dat de door eiser opgegeven aantallen niet juist kunnen zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van deze onafhankelijke deskundigen. De rechtbank vindt met name van belang dat [naam persoon2] met gebruikmaking van de lijst van 29 mei 2013 tot hele andere, veel hogere, aantallen komt dan eiser.
Gelet op de onderzoeken van [naam bedrijf] en [naam persoon2] is de rechtbank van oordeel dat eiser, rekening houdend met de voor hem beschikbare informatie (waaronder de lijst van 29 mei 2013) een verkeerde opgave heeft gedaan van het aantal nog te beschikken objecten.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser bewust verkeerde aantallen heeft doorgegeven. Nu het hier om een belastend besluit gaat, is het aan het college om aan te tonen dat hiervan sprake is. De rechtbank is van oordeel dat het college daarin niet is geslaagd. Uit de onderzoeken en/of andere gedingstukken is niet op te maken dat eiser bewust verkeerde aantallen heeft doorgegeven. Anders dan het college is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat eiser in augustus 2013 heeft erkend dat de door hem opgegeven aantallen achteraf gezien te rooskleurig zijn voorgesteld, niet impliceert dat eiser dit met opzet heeft gedaan. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verweten gedraging van het bewust verstrekken van onjuiste gegevens niet is komen vast te staan.
6.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college gesteld dat de verwijten dat eiser geen afstemming heeft gezocht met zijn leidinggevende en dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven in feite één verwijt betreft. De rechtbank overweegt dienaanaande het volgende.
Uit de stukken blijkt dat eiser op 12 juni 2013 de lijst van 29 mei 2013 met niet beschikte objecten heeft doorgestuurd aan de taxateur. Ter zitting heeft eiser gesteld dat deze lijst ten opzichte van de lijst van maart 2013 grote verschillen, een verschil van tientallen dan wel honderden objecten, te zien gaf. Dit wordt ook bevestigd door het onderzoek van [naam persoon2]. Nu eiser deze lijst op 29 mei 2013 heeft uitgedraaid en op 12 juni 2013 aan de taxateur heeft verzonden moet het ervoor gehouden worden dat eiser in ieder geval op 12 juni 2013 ervan op de hoogte was dat zijn eerdere opgave aan de Waarderingskamer niet juist was.
Nu het college, zoals ter zitting onweersproken is gesteld, bezig was met een verbeterslag en het daarbij erg van belang vond dat de Waarderingskamer een getrouw beeld van de aantallen aangeleverd zou krijgen, is de rechtbank van oordeel dat eiser, na constatering van de verschillen, dit meteen aan zijn leidinggevende had moeten melden. Dat eiser wellicht nog bezig was met nader onderzoek naar de door hem uitgedraaide lijst en/of dat hij (mogelijk) de voortgang daarvan met de assistent van de leidinggevende heeft besproken, ontslaat hem niet van deze verplichting. Gelet op de verbeterslag en het gegeven dat ook extra krachten waren ingehuurd om de achterstand in te lopen, had het voor eiser duidelijk kunnen en moeten zijn dat hij verschillen, ongeacht de omvang daarvan, rechtstreeks aan zijn leidinggevende had moeten doorgeven. Door pas in augustus 2013 kenbaar te maken dat er verschillen zijn, heeft eiser te laat afstemming gezocht met zijn leidinggevende en openheid van zaken gegeven en zich aldus schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
6.4
Nu eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim was het college bevoegd hem een disciplinaire maatregel op te leggen. De vervolgvraag is of de aan eiser opgelegde straf van ongevraagd ontslag de toets aan het beginsel dat geen onevenredigheid mag bestaan tussen een getroffen sanctie en de ernst van het handelen of nalaten op grond waarvan die sanctie is getroffen, kan doorstaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de veronderstelling dat eiser bewust onjuiste gegevens heeft verstrekt, een belangrijk argument voor het college is geweest om onvoorwaardelijke strafontslag op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet vast komen te staan dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het bewust verstrekken van onjuiste gegevens. Het gegeven dat eiser, na constatering van de verschillen in aantallen, te laat afstemming heeft gezocht met zijn leidinggevende en openheid van zaken heeft gegeven is naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig ernstig dat een onvoorwaardelijk strafontslag gerechtvaardigd is. Bij dit oordeel heeft de rechtbank het lange dienstverband van eiser betrokken in welk dienstverband eiser blijkens de stukken goede beoordelingen heeft gehad. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafontslag wel evenredig aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat eiser, gelet op de in februari 2013 gegeven waarschuwing vanwege plichtsverzuim (het vervalsen van handtekeningen), eerder is aangesproken op ontoelaatbaar gedrag.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het bestreden besluit worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het college zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit zal weliswaar geen stand kunnen houden. Het zal echter het college moeten zijn dat een besluit tot het opleggen van een voorwaardelijk strafontslag moet nemen en de voorwaarden nader zal moeten invullen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 165,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.