Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
nietgaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, het oordeel van de wetgever daarbij dient te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is. Het onderscheid moet van dien aard zijn dat de keuze van de wetgever evident van redelijke grond ontbloot is (EHRM 7 juli 2011, zaak Stummer tegen Oostenrijk, no. 37452/02). De rechtbank wijst in dit verband naar de arresten van de Hoge Raad van 22 november 2013 over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. De rechtbank is van oordeel dat het gemaakte onderscheid in maatstaf van heffing voor binnenlandse en buitenlandse (internet)kansspelen, niet evident van redelijk grond ontbloot is. Voor het verschil in wijze van heffen wordt in de parlementaire behandeling als rechtvaardigheidsgrond voor de ongelijke behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse internetkansspelen onder meer het strikte ontmoedigingsbeleid voor het participeren in (internet) kansspelen genoemd. Het aanbieden van internetkansspelen vanuit Nederland is vooralsnog illegaal, zodat de aanbieders van de internetkansspelen voornamelijk buiten Nederland zijn gevestigd. Met deze wijze van heffing wordt getracht te voorkomen dat de effectiviteit van het Nederlandse ontmoedigingsbeleid van (internet) kansspelen teniet wordt gedaan. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat voor het gemaakte onderscheid in heffing een gerechtvaardigd doel beoogd is, waardoor geen sprake is van schending van artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR.
NJ1989, 469) overwogen dat de strekking van artikel 120 van de Grondwet zich er tegen verzet dat de rechter een formele wet aan fundamentele rechtsbeginselen toetst.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;