ECLI:NL:RBZWB:2014:6661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
2969661-VV-14-37
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie door werkgever wegens weigering medische machtiging door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en haar werkgever, een besloten vennootschap aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van haar achterstallige salaris en stelde dat de werkgever ten onrechte haar loon had stopgezet vanaf 19 maart 2014. De werkgever had de loonbetaling gestaakt omdat de werknemer weigerde een medische machtiging te ondertekenen, waardoor de bedrijfsarts geen toegang had tot haar medische informatie. De werknemer was sinds 2 april 2012 arbeidsongeschikt door ziekte en had recht op doorbetaling van haar loon, maar de werkgever stelde dat de werknemer haar verplichtingen niet was nagekomen door niet mee te werken aan de re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaak/rolnr.: 2969661 VV EXPL 14-37
vonnis in kort geding d.d. 3 juni 2014
inzake
[eiser],
wonende te [adres],
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. G. Geurts, werkzaam ten kantore van DAS Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
[adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. G.A. Diebels, advocaat te Tilburg.
Partijen worden hierna door de kantonrechter aangeduid als [eiser]en [gedaagde].

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding in kort geding van 16 april 2014, met producties;
b. de bij brief van 22 mei 2014 door de gemachtigde van [eiser]toegezonden producties (genummerd 16 en 17);
c. de bij brief van 23 mei 2014 door de gemachtigde van [eiser]toegezonden aanvullende productie 18;
d. de conclusie van antwoord;
e. de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [eiser];
e. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014.
[eiser]is daarbij in persoon ter verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door de heer[naam] (manager) en de heer [naam] (HR Director), bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht en zijn over en weer in de gelegenheid gesteld op elkaars stellingen te reageren. De griffier heeft van de zitting aantekeningen gemaakt.

2.Het geschil

2.1
[eiser]vordert dat de kantonrechter als voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, [gedaagde] veroordeelt:
A. aan [eiser]te betalen het achterstallige salaris vanaf 19 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 ad € 3.871,58 bruto per maand;
B. op de overeengekomen tijdstippen het verschuldigde salaris ad € 3.871,58 bruto per maand met ingang van 1 april 2014 te voldoen tot de dag waarop er een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst;
C. tot overlegging van deugdelijke specificaties voor de periode vanaf 19 maart 2014 tot de dag waarop een rechtsgeldig einde komt aan de arbeidsovereenkomst op straffe van een dwangsom van € 350,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
D. tot betaling van de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het sub A gevorderde;
E. tot betaling van de wettelijke rente over het gevorderde onder A en D vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
F. tot betaling van de kosten van deze procedure.
2.2
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser]in de proceskosten. Subsidiair verzoekt [gedaagde] tot beperking van de loondoorbetaling (indien verschuldigd) tot € 1.298,85 bruto voor de periode 19 maart 2014 tot 2 april 2014 en tot 70 % van het laatstverdiende loon zijnde € 2.710,11 bruto per maand met ingang van 2 april 2014, alsook tot aan het moment dat de loonsanctie zal zijn geëindigd tot matiging van de wettelijke verhoging (indien verschuldigd) met compensatie van de proceskosten.
2.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties wordt, voor zover van belang, uitgegaan van de volgende feiten:
a. [eiser]is op 1 september 2005 in dienst getreden bij [gedaagde], in de functie van Network Optimization Engineer. Op 1 oktober 2006 is zij de functie van Service Delivery manager gaan bekleden en vanaf 1 maart 2008 is zij gedurende 40 uur per week werkzaam in de functie van Customer Projectmanager. Het laatstverdiende inkomen bedraagt (in beginsel) € 3.871,58 bruto per maand exclusief emolumenten.
b. Op 2 april 2012 heeft [eiser]zich ziek gemeld.
c. Bij emailbericht van 17 januari 2014 heeft [eiser]haar leidinggevende, de heer [naam] (hierna: [naam]) bericht dat haar herstel dusdanig is dat zij verwacht in maart 2014 haar werkzaamheden weer te kunnen hervatten.
d. Bij emailbericht van 21 januari 2014 heeft [naam] aan [eiser]laten weten dat zij, [eiser], voor wat betreft de re-integratie eerst door de bedrijfsarts dient te worden beoordeeld.
e. Op 26 februari 2014 heeft het consult met de bedrijfsarts plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit consult heeft [eiser]bij emailbericht van 26 februari 2014 aan [naam] laten weten dat zij, [eiser], met de bedrijfsarts heeft afgesproken dat zij vanaf 1 maart 2014 geleidelijk aan haar werk weer zal gaan hervatten.
f. De bedrijfsarts heeft echter op schrift [eiser]aangeraden om nog niet tot werkhervatting over te gaan, althans niet voordat de bedrijfsarts beschikt over alle voorhanden zijnde medische informatie met betrekking tot [eiser]. Bij emailbericht van 28 februari 2014 heeft de bedrijfsarts, voor zover hier relevant, het navolgende aan [eiser]bericht:
“(…) All the things you’ve said and done went through my mind and also the facts I didn’t understand and the facts about which I need more information. Haiyan, I need more medical information (…) You have to wait untill I have all the medical information I need to give you a good responsible return to work advice.So don’t start to work yet.(…) it’s in your best interest to authorize consulation between(opmerking kantonrechter: de naam van de behandelaar van [eiser]is hier onleesbaar gemaakt)
and ( company ) doctor Please sign the permission to request medical information. If I have all the medical information I need, I can give a good responsible justified return to work advice. (…)”
g. Bij emailbericht van 11 maart 2014 heeft [eiser]aan [naam] gevraagd wanneer het haar toegestaan zal worden om haar werkzaamheden weer te gaan hervatten. In datzelfde bericht heeft zij aan [naam] meegedeeld dat zij haar behandelaar heeft verzocht schriftelijk te antwoorden op de vragen van de bedrijfsarts.
h. Bij brief van 14 maart 2014 heeft [gedaagde] aan [eiser]meegedeeld dat [eiser]ten onrechte heeft gesteld dat zij met ingang van maart 2014 met haar werkzaamheden kon hervatten en dat [gedaagde] dat niet zou hebben toegestaan. Verder heeft [gedaagde] meegedeeld dat [eiser]geweigerd heeft om de bedrijfsarts toegang te geven tot haar medisch dossier. Verder heeft [gedaagde] aangekondigd het loon van [eiser]stop te zullen zetten als [eiser]niet uiterlijk 17 maart 2014 te 17.00 uur schriftelijk toestemming geeft aan de bedrijfsarts om haar medische informatie op te mogen vragen.
i. Bij emailbericht van 17 maart 2014 heeft [eiser]aan [gedaagde] meegedeeld dat het in eerste instantie de bedrijfsarts was die een opbouwschema had voorgesteld. Tevens heeft zij aan [gedaagde] meegedeeld dat zij [naam] er reeds eerder op heeft gewezen dat zij haar behandelaar toestemming heeft verleend om vragen van de bedrijfsarts schriftelijk te beantwoorden. De beslissing om haar een loonsanctie op te leggen wegens het weigeren van het verstrekken van medische informatie kan zij daarom dan ook niet begrijpen.
j. Bij emailbericht van 19 maart 2014 heeft [gedaagde], voor zover relevant, het volgende aan [eiser]meegedeeld:
“(…) In order to do a proper assessment on the medical situation, our company doctor needs to talk directly with your specialist and as such be able to ask questions herself. So a predefined report on your medical situation is NOT sufficient. Therefore the company doctor sent you an authorization form (in Dutch: medische machtiging) which you need to sign to grant her access to your medical information via your specialist. Since, like before, you refused to sign this form we consider this as an action of non-cooperation in an important step in your reintegration process and will sanction you for this, as I also indicated in my letter of Friday March 14th, 2014. Your salary payments will be suspended from March 19th, 2014 onwards. As soon as you sign the authorization form and give access tot the company doctor to your medical information we will resume salary payments. (…)”
h. Bij brief van 19 maart 2014 heeft de gemachtigde van [eiser]aan [gedaagde] meegedeeld dat [eiser]wel degelijk heeft meegewerkt. De behandelaar van [eiser]heeft immers niet zelf een rapportage opgesteld en aan de bedrijfsarts toegezonden, maar juist vragen van de bedrijfsarts beantwoord. Ondanks deze gegeven uitleg heeft [eiser]vanaf 19 maart 2014 geen salaris meer ontvangen en zag zij zich daarom genoodzaakt het onderhavige geding aanhangig te maken.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser]aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ten onrechte de uitbetaling van haar loon vanaf 19 maart 2014 heeft stopgezet. Dat [eiser]geen medische machtiging heeft afgegeven, kan haar niet verweten worden nu zij wel toestemming heeft gegeven aan haar behandelaar om medische informatie aan de bedrijfsarts te verstrekken. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [eiser]als productie 15 een schriftelijk stuk overgelegd, waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat haar behandelaar de vragen die de bedrijfsarts heeft gesteld beantwoord heeft en dat de bedrijfsarts daarmee over de gewenste informatie kon beschikken. Gelet hierop maakt zij dan ook aanspraak op doorbetaling van haar salaris vanaf 19 maart 2014.
3.3
Door [gedaagde] is gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.
3.4
Het door [eiser]aangevoerde vormt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende grond om een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aannemelijk te achten.
3.5
Voorts wordt voorop gesteld dat de hiernavolgende overwegingen en de beslissing overeenkomstig het karakter van deze procedure een voorlopig karakter dragen.
Beoordeeld moet worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is, waarbij de kantonrechter thans uit moet gaan van de feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering). Voor een uitgebreid feitenonderzoek is in deze procedure, gelet op haar karakter en aard, geen plaats. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.6
Het verwijt dat [gedaagde] [eiser]maakt, en waarom zij het loon vanaf 19 maart 2014 niet meer betaalbaar heeft gesteld, komt er kort gezegd op neer dat [eiser]de op haar als (arbeidsongeschikte) werknemer rustende verplichtingen niet, of niet adequaat, is nagekomen.
3.7
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser]vanaf 2 april 2012 in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten. In beginsel heeft [eiser]derhalve recht op doorbetaling van loon bij ziekte ex artikel 7:629 lid 1 BW. De werknemer heeft echter, zoals [gedaagde] onder meer als verweer tegen de vordering van [eiser]naar voren heeft gebracht, het recht op doorbetaling van loon bij ziekte niet voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a lid te verrichten (artikel 7:629 lid 3 aanhef en sub d BW), zoals bijvoorbeeld onder andere het ondertekenen van een medische machtiging. Op grond van artikel 7:660a aanhef en sub a en sub b BW is de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, verplicht mee te werken aan een door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om te komen tot zijn re-integratie en verplicht zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak.
3.8
Het geschil van partijen betreft aldus de beantwoording van de vraag of [eiser]vanaf 19 maart 2014 haar aanspraak op loon heeft verloren op grond van het bepaalde in artikel 7:629 lid 3 aanhef en sub d BW, hetgeen volgens [gedaagde] in de onderhavige situatie (primair) het geval is, nu [eiser]geweigerd heeft een medische machtiging te ondertekenen en daarmee in feite de bedrijfsarts verhinderd heeft om haar de noodzakelijke toegang te geven tot het medisch dossier van [eiser].
3.9
[eiser]heeft aangevoerd dat de bedrijfsarts haar op 26 februari 2014 aanvankelijk mondeling zou hebben meegedeeld dat [eiser]met ingang van maart 2014 geschikt zou zijn voor re-integratie volgens een opbouwschema. Uit de e-mail van 28 februari 2014 van de bedrijfsarts volgt echter dat de bedrijfsarts meer medische informatie nodig had ten behoeve van het kunnen geven van
“a good responsible return te work advice”. Verder volgt uit deze email dat als de bedrijfsarts een medische machtiging had, zij in dat geval zou kunnen overleggen met de behandelaar van [eiser](
“consultation”) teneinde een zorgvuldig oordeel te kunnen geven over terugkeer naar het werk en onder welke condities. Als de bedrijfsarts al op 26 februari 2014 aan [eiser]zou hebben meegedeeld dat [eiser]met ingang van maart 2014 haar werk geleidelijk aan zou kunnen hervatten, dan is niet geheel onaannemelijk, dat dit oordeel slechts voorwaardelijke was, in die zin dat een definitief oordeel van de bedrijfsarts pas zou volgen nadat overleg met de behandelaar van [eiser]heeft plaatsgevonden.
3.1
Hoewel de bedrijfsarts aan [eiser]in dit verband een medische machtiging heeft toegezonden met het verzoek aan [eiser]deze te ondertekenen, is vast komen te staan dat [eiser]geweigerd heeft om hieraan haar medewerking te verlenen, terwijl [gedaagde] in onder meer haar brief en in haar e-mail van respectievelijk 14 maart en 19 maart 2014 [eiser]wel op de verplichting tot medewerking heeft gewezen, welke verplichting overigens naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter kan worden aangemerkt als een redelijk voorschrift dan wel als een redelijke maatregel in de zin van artikel 7:229 lid 3 aanhef en sub d BW. Van de werknemer mag immers verwacht worden dat deze meewerkt aan een (nader te verrichten) onderzoek (door de bedrijfsarts) dat dient voor het vergaren van de benodigde informatie die vervolgens als input kan dienen voor hetzij een plan van aanpak hetzij voor het bepalen van de te nemen stappen op het gebied van re-integratie. Teneinde de bedrijfsarts aldus in staat te stellen een goed oordeel te kunnen geven over de arbeids(on)geschiktheid van [eiser]en in dit verband de mogelijkheden om de bedongen arbeid aangepast dan wel passende arbeid te gaan verrichten, moet het de bedrijfsarts daarom niet alleen mogelijk worden gemaakt om inzage te krijgen in het (schriftelijk) medisch dossier van [eiser], maar daarnaast moet ook het mondeling overleg tussen de bedrijfsarts en de behandelaar mogelijk gemaakt worden, hetgeen vooralsnog (ten onrechte) wordt miskend door [eiser].
3.11
[eiser]heeft bij monde van haar gemachtigde weliswaar er op gewezen dat zij geen enkel vertrouwen (meer) heeft in de bedrijfsarts, maar in deze procedure is niet aannemelijk geworden dat [eiser]ook daadwerkelijk goede gronden had voor het door haar gestelde “gebrek aan vertrouwen” in de bedrijfsarts. Wat daarvan ook zij, dit enkele feit is voor een werknemer onvoldoende om helemaal geen medewerking te verlenen aan het afgeven van een medische machtiging, dan wel levert dit gegeven onvoldoende grond op om slechts in beperkte mate medewerking te verlenen onder uitsluitend door [eiser]te bepalen voorwaarden. Er is dan ook voorshands geen goede reden gebleken of aannemelijk geworden waarom van [eiser]niet gevergd kon worden om de medische machtiging te ondertekenen. De oproep van [gedaagde] tot het ondertekenen van een medische machtiging betrof naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter een redelijke opdracht in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst welke [eiser]niet zonder meer naast zich neer had mogen leggen. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat, nu [eiser]dit desondanks wel heeft gedaan en daardoor in feite haar re-integratie in zekere zin heeft belemmerd, [gedaagde] terecht de loonbetaling heeft gestaakt, zoals zij dit tevoren ook al heeft aangekondigd bij brief van 14 maart 2014 en waarmee [gedaagde] heeft voldaan aan de ter zake ingevolge artikel 7:629 lid 7 BW rustende waarschuwingsplicht.
3.12
Dat [eiser]wel op enige wijze zou hebben meegewerkt aan een nader door de bedrijfsarts te verrichten onderzoek, nu zij haar behandelaar de vragen van de bedrijfsarts schriftelijk heeft laten beantwoorden (productie 15 bij dagvaarding), is overigens gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van [gedaagde] en de door haar overgelegde email-bericht van 21 april 2014, afkomstig van de bedrijfsarts, niet vast komen te staan. Daarin staat immers, voor zover hier relevant, het navolgende vermeld:
“(…) Ik heb dus ongevraagd informatie gekregen van een behandelaar, wiens naam ik niet kende, waarin vragen gesteld stonden met korte antwoorden….hetgeen door mw. [eiser]opgesteld is. De medische informatie die hierin staat verwoord is erg summier en bevestigt hetgeen zijzelf mij al gezegd had. Het geeft te weinig informatie, het beantwoordt mijn vragen en die van de verzekeringsarts onvoldoende.”
3.13
Het voorgaande leidt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] terecht een loonsanctie heeft kunnen opleggen op grond van artikel 7:629 lid 3 BW. Daarmee strandt de loonvordering, tezamen met de nevenvorderingen ter zake van wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke kosten.
3.14
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
3.15
Gelet op de uitkomst van deze procedure wordt [eiser]als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op in totaal € 800,00 ter zake van het salaris van de gemachtigde van [gedaagde]

4.De beslissing

De kantonrechter, beslissende bij wege van voorlopige voorziening:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser]in de door [gedaagde] gemaakte proceskosten, begroot op € 800,00 ter zake van het salaris van de gemachtigde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Kerkhofs, en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014.