4.2.Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat te lang is gewacht met het traject van de aansprakelijkstelling, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de belastingdienst al in 2009 wist dat er door [A BV] geen administratie werd bijgehouden en dat men desondanks heeft gewacht tot november 2011 om een boekenonderzoek te starten bij [A BV]. De rechtbank begrijpt belanghebbendes stelling als een beroep op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door de inspecteur, hetgeen ook gevolgen heeft voor de ontvanger in de invorderingssfeer. De rechtbank verwerpt die stelling. Het door belanghebbende gestelde talmen met het instellen van een boekenonderzoek bij [A BV], wat daar verder ook van zij, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vernietiging of verlaging van de aansprakelijkstelling van belanghebbende. Nu voorts is gesteld, noch gebleken dat de ontvanger zelf heeft getalmd met de aansprakelijkstelling van belanghebbende faalt de stelling van belanghebbende.
Met betrekking tot de aansprakelijkstelling
4.3.1.Artikel 34 van de IW bepaalt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer alsmede voor de omzetbelasting welke de uitlener, dan wel – in geval doorlening plaatsvindt – de in het tweede lid bedoelde doorlener verschuldigd is in verband met dat ter beschikking stellen. In afwijking in zoverre van artikel 32, tweede lid, is de inlener niet aansprakelijk voor de in verband met de heffing van loonbelasting of van omzetbelasting opgelegde bestuurlijke boete.
(…)
5.De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet met betrekking tot de loonbelasting en de omzetbelasting verschuldigd door de uitlener, indien aannemelijk is dat het niet betalen door de uitlener noch aan hem noch aan een inlener is te wijten.
(…).”
4.3.2.Niet in geschil is dat belanghebbende als inlener op grond van de tekst van artikel 34, eerste lid, van de IW aansprakelijk kan worden gesteld. Evenmin is gesteld of gebleken dat sprake is van een disculpatiemogelijkheid op grond van het vijfde lid van artikel 34 van de IW. In dit verband merkt de rechtsbank op dat uit het in 2.2 genoemde onderzoek onder meer volgt dat de (loon)administratie van [A BV] niet dan wel slechts in zeer beperkte mate (enkel over het jaar 2008) aanwezig was. Gelet op het voorgaande heeft de ontvanger belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld voor (een deel van de) niet-betaalde loonbelastingschulden van [A BV]. Dat in de ogen van belanghebbende sprake is van bonafide ondernemers leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Met betrekking tot de omvang van de aansprakelijkstelling
4.4.1Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het anoniementarief ten onrechte is toegepast, omdat doel en strekking van de Wet WKA zich daartegen verzetten.
4.4.2.Naar het oordeel van de rechtbank is het anoniementarief terecht toegepast. Artikel 26b gelezen in verbinding met artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) bepaalt dat het anoniementarief kan worden toegepast bij een werknemer ten aanzien van wie de inhoudingsplichtige, [A BV], de identiteit niet heeft vastgesteld en heeft opgenomen in de loonadministratie. Uit het onder 2.2 genoemde onderzoek blijkt dat [A BV] over 2006 niet beschikte over een (loon)administratie. Dit betekent dat [A BV] niet de identiteit heeft vastgesteld en heeft opgenomen in de loonadministratie, zodat terecht het anoniementarief is toegepast. De vraag of belanghebbende de identiteit van de werknemers al dan niet heeft vastgesteld is in dit kader niet van belang.
Matiging van de aansprakelijkstelling
4.5.1.Onder omstandigheden kan de hiervoor genoemde wetstoepassing jegens de aansprakelijkgestelde tot een onbillijk resultaat leiden. Hieraan kan evenwel slechts in de uitvoeringssfeer worden tegemoetgekomen. Vergelijk HR 9 juli 1999, nr. 33 583, BNB 1999/336 en HR 25 april 2008, nr. 43 365, BNB 2008/172. In dit verband heeft belanghebbende gesteld dat de hoogte van de aansprakelijkstelling gematigd moet worden. Voor matiging zal, zoals de ontvanger heeft gesteld, moeten worden voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 34, paragraaf 8, tweede lid, van de Leidraad.
4.5.2.Onderdeel 34, paragraaf 8, tweede lid, van de Leidraad eiste vóór 2014, het volgende:
“Inlenersaansprakelijkheid en anoniementarief
De inlener is aansprakelijk voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen die met toepassing van het anoniementarief (ex artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964) zijn berekend en door de uitlener over het werk zijn verschuldigd.
De ontvanger matigt de primaire aansprakelijkheid als:
-
de inlener de identiteit van de werknemer kan aantonen;
-
de inlener desgevraagd kan aantonen dat de werknemer over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt;
-
de inlener gegevens overlegt aan de hand waarvan het loon van de werknemer voor zijn werkzaamheden kan worden geïndividualiseerd.
De ontvanger zal de hoogte van de aansprakelijkstelling niet matigen als blijkt dat de inlener de voor de matiging vereiste gegevens niet heeft geadministreerd ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden door de ingeleende arbeidskrachten. Als mocht blijken dat het in de administratie van de inlener opgenomen BSN/sofinummer van de werknemer onjuist is, zal de inlener in de gelegenheid worden gesteld alsnog het juiste BSN/sofinummer te overleggen.
In het geval van matiging wordt bij de brutering van het loon – althans voor zover het de loonbelasting en premie volksverzekeringen betreft – gebruik gemaakt van een marginaal percentage. Het marginale tarief is de uitkomst van een berekening waarbij het (gewogen) gemiddelde tarief dat behoort bij de laagste (geknipte) tariefschijf ex artikel 20aartikel 20a juncto artikel 27, tweede lidartikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt vermenigvuldigd met twee, vervolgens wordt geteld bij het tarief dat behoort bij de tweede tariefschijf (t.a.p.) waarna de som wordt gedeeld door drie.
De loonbelasting/premie volksverzekeringen over bijlage VIAde werkzaamheden waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, wordt vervolgens berekend met toepassing van hetzelfde (marginale) percentage.
Vanwege het feit dat de matiging uitsluitend de betreffende inlener zelf aangaat, en niet de positie van de inhoudingsplichtige of die van andere aansprakelijken voor de naheffingsaanslag beïnvloedt, wordt het voorgaande uitsluitend betrokken in de berekening als uiteengezet in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 35, § 11, eerste lidartikel 35.5.1 en niet in de berekening als bedoeld in artikel 34.8.1 van deze leidraad.
Deze ‘tariefmatiging’ - die overigens niet van invloed is op de hoogte van de naheffingsaanslag - vindt niet plaats als de inlener wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de uitlener met anoniem personeel werkte. De beperking van de hoogte van de aansprakelijkheid blijft daardoor achterwege.”
4.5.3.In 2014 is er een wijziging gekomen in de Leidraad in die zin dat de inlener de identiteit van de werknemer niet meer hoeft aan te tonen door het overleggen van kopieën van identiteitsbewijzen. De inlener kan de identiteit van de werknemer/arbeidskracht (ook) aantonen door in zijn administratie de volgende gegevens van de werknemer/arbeidskracht op te nemen:
- naam-, adres- en woonplaatsgegevens;
- de geboortedatum;
- het burgerservicenummer;
- een specificatie van de gewerkte uren;
- de nationaliteit;
- het soort identiteitsbewijs, het nummer en de geldigheidsduur;
- als dat van toepassing is, de aanwezigheid van een A1-verklaring, verblijfsvergunning, tewerkstellingsvergunning, notificatie of VAR-verklaring inclusief nummer en geldigheidsduur;
- naam-, adres- en woonplaats van de uitlener en het inschrijvingsnummer van de uitlener bij de Kamer van Koophandel.
De administratie moet ook een adequate procedure bevatten aan de hand waarvan de identificatie van de werknemer/arbeidskracht, de verificatie van het identiteitsbewijs en de vastlegging van de persoonsgegevens plaatsvindt. Deze procedure moet ten minste voldoen aan de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de richtsnoeren van het College Bescherming Persoonsgegevens.
4.5.4.Gelet op het hiervoor vermelde onderdeel van de Leidraad kan er reden zijn de aansprakelijkstelling te matigen als belanghebbende a) op deugdelijke wijze de identiteit van de ingeleende werknemer kan aantonen en b) tevens gegevens overlegt aan de hand waarvan diens loon – ter zake van de werkzaamheden – kan worden geïndividualiseerd.
4.5.5.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de door haar overgelegde facturen en tijdrapporten in elk geval ten aanzien van enkele werknemers voldoende gegevens overgelegd aan de hand waarvan het loon van die werknemers kan worden geïndividualiseerd en aannemelijk gemaakt dat zij dat ook voor de overige werknemers kan doen. Wat betreft het vereiste dat ook de identiteit van de werknemers op deugdelijke wijze moet worden aangetoond, is door belanghebbende onweersproken gesteld dat zij het volgende heeft gedaan:
- naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de werknemers noteren;
- BSN/sofinummer noteren;
- persoonlijke controle van het identiteitsbewijs en het zetten van een vinkje voor akkoord;
- specificatie van de gewerkte uren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, met hetgeen zij heeft gedaan, weliswaar de identiteit van de werknemers gecontroleerd, maar kan zij deze niet op deugdelijke wijze aantonen tegenover de ontvanger. Daartoe had zij een kopie van de identiteitsbewijzen moeten opnemen in de administratie dan wel gegevens moeten noteren van die identiteitsbewijzen, zoals soort identiteitsbewijs, nummer en de geldigheidsduur.
4.5.6.Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarde dat zij de identiteit van de werknemers op deugdelijke wijze heeft aangetoond. De ontvanger was daarom niet op grond van de Leidraad gehouden om de aansprakelijkstelling te verminderen en te baseren op een lager tarief dan het tarief voor anonieme werknemers.
4.6.1.Voorts heeft belanghebbende nog met een beroep op het vertrouwensbeginsel gesteld dat de aansprakelijkheidstelling dient te worden gematigd. Op 2 augustus 2012 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen (de gemachtigde van) belanghebbende en een controlemedewerker van de Belastingdienst, [controlemedewerker] (hierna: de controlemedewerker). Volgens belanghebbende werd tijdens dat gesprek door de controlemedewerker aangegeven dat hij er niet aan twijfelt dat de werknemers daar gewerkt hebben en dat ze die uren hebben gemaakt en dat belanghebbende enkel aan de controlemedewerker nog kopieën van de identiteitsbewijzen zou behoeven over te leggen.
4.6.2.Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de ontvanger, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de controlemedewerker uitlatingen heeft gedaan die bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen hebben kunnen wekken dat voldaan was aan de voorwaarden voor toepassing van de matiging. Daar komt nog bij dat belanghebbende heeft gesteld dat de controlemedewerker zou hebben gezegd dat het voldoende was als er kopieën van identiteitsbewijzen zouden worden overgelegd, maar dat deze niet zijn overgelegd. Weliswaar eist de nieuwe versie van de Leidraad (in werking getreden op 1 juli 2014) geen kopieën van identiteitsbewijzen meer, maar wel vastlegging van de gegevens uit die identiteitsbewijzen. Gelet op hetgeen in 4.5.5 is overwogen, ontbreken ook die gegevens. De stelling van belanghebbende faalt daarom.
4.7.1.Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat het verschuldigde bedrag aan LB/PVV naar aanleiding van het boekenonderzoek is verdubbeld en dat zij - door € 9.000 op de G-rekening te storten - volledig aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. De ontvanger heeft hiertegenover gesteld dat het verschuldigde bedrag gebaseerd is op de ingediende aangifte loonheffingen van [A BV].
4.7.2.De rechtbank is van oordeel dat uit het in 2.2 genoemde boekenonderzoek bij [A BV] kan worden afgeleid dat voor de berekening van het verschuldigde bedrag op de naheffingsaanslag aansluiting is gezocht bij de door [A BV] ingediende aangiften, hetgeen meebrengt dat het bedrag naar aanleiding van het boekenonderzoek niet is verdubbeld. Voorts kan uit de berekening aansprakelijkheidsstelling ex art. 34 Invorderingswet (hierna: de berekening), die als bijlage is gevoegd bij het rapport inzake het in 2.6 genoemde onderzoek, niet worden afgeleid dat belanghebbende voor een te hoog bedrag aansprakelijk is gesteld. Uit de berekening valt af te leiden dat gerekend is met de omzet van € 34.572,63 die [A BV] in 2006 heeft behaald met het aan belanghebbende uitgeleende personeel en dat daarbij rekening is gehouden met het bedrag van € 9.287,72 dat belanghebbende in 2006 op de G‑rekening van [A BV] heeft gestort. Belanghebbende heeft aldus vrijwaring gekregen tot het bedrag van de storting op de G-rekening.