Belanghebbende heeft hierop bij brief van 7 oktober 2013 voor zover hier van belang als volgt op gereageerd.
“Voor de vragen die gesteld zijn in verband met de aanslag 2008 verwijs ik naar de
voorgaande meermaals gegeven antwoorden op de vragen. Uit de antwoorden blijkt dat
dat [belanghebbende] meent dat er geen sprake is van ontbrekend inkomen. U toont niet
aan dat de antwoorden niet naar waarheid zijn, maar blijft hetzelfde steeds opnieuw
vragen en creëert zo een herhaling van zetten.
De navordering is volledig gebaseerd op een door de Belastingdienst opgestelde
vermogensvergelijking. Deze vermogensvergelijking is een rekensom zonder nadere
onderbouwing. De vermogensvergelijking die nu door de Belastingdienst wordt gebruikt
is een alternatieve vermogensvergelijking. Een eerdere versie uit 2010 bleek volstrekt
ondeugdelijk te zijn en is daardoor vervangen door de huidige versie. De nieuwe versie
blijkt echter wederom onzorgvuldig en incompleet te zijn opgesteld. Dat de vermogensopstelling onzorgvuldig is opgesteld blijkt onder andere uit het feit dat er posten ontbreken voor het jaar 2008 waarover bij uitstek de Belastingdienst beschikt.
Er ontbreekt namelijk een bedrag ad € 5.970,-- aan teruggaaf
motorrijtuigenbelastingbelasting met nr. [aanslagnummer 1] en inkomstenbelastingen met
nrs. [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3]. Tevens zijn de bedragen aan kinderbijslag ad
€ 622,70 per kwartaal en de maandelijkse KIT/KGB ad € 9,-- niet meegenomen in de
vermogensvergelijking.
Bovendien is de vraag waarmee inkomen is gegenereerd niet relevant voor de heffing, nu
de inkomstenbelasting niet naar soort inkomen differentieert. Bovendien verlangt vraag
1, de bron van inkomen, om een juridische, niet feitelijke, duiding.
Ondanks dat [belanghebbende] niet gehouden is de vragen te beantwoorden, laat staan
aanvullende stukken en documenten te leveren, wordt hier in het navolgende toch toe
overgegaan. Uit deze documenten blijkt dat de vermogensvergelijking ondeugdelijk is.
In de vermogensvergelijking van de Belastingdienst is een lening aan [X]
opgenomen. Deze lening is volgens [belanghebbende] niet aan [X]verstrekt. Uit
productie 1 volgt dat [Y] € 50.000 heeft geïnvesteerd in [A]
. [Y] heeft tevens € 110.000 in het horecapand te
[plaats B] geïnvesteerd. Dit volgt tevens uit het als productie 1 gevoegde proces
verbaal. De in de vermogensvergelijking opgenomen € 145.000 die [belanghebbende] in
het horecapand te [plaats B] geïnvesteerd zou hebben is dus voor € 110.000 door [Y]
ingelegd. Als productie 2 is de leenovereenkomst van [C] en
[belanghebbende] ter grootte van € 50.000 gevoegd. Er is ook een lening van € 31.600
van [D] ontvangen, zoals blijkt uit de als productie 3 gevoegde
specificatie van de jaarstukken van [E BV] en het proces verbaal van het verhoor
van [D]. In totaal hebben alleen deze correcties in het eindvermogen al
een grootte van € 241.600.
Als productie 4 is het document gevoegd waaruit blijkt dat de netto-omzet van
[E BV] ad € 67.500,-- niet meegenomen is in de vermogensvergelijking van de
Belastingdienst. Ook wordt er in de vermogensvergelijking verondersteld dat [belanghebbende]
uitgaven heeft gedaan terwijl dit niet zo is. Dit blijkt onder andere uit de als
productie 5 gevoegde documenten. Hieruit volgt dat twee auto’s, met kenteken [kenteken 1]
ad € 62.500,-- en kenteken [kenteken 2] ad € 159.668,--, (deels) niet door [belanghebbende]
zijn betaald. Ook de benoemde kosten zijn op basis van deze paar documenten
alleen al ongeveer € 250.000,-- te hoog.
Uit voorgaande blijkt duidelijk dat de door de Belastingdienst opgestelde
vermogensvergelijking onzorgvuldig en incompleet is. Van [belanghebbende] kan niet
worden gevraagd een vermogensvergelijking te bestrijden waarvan de juistheid wegens
het ontbreken van de grondslagen niet is te toetsen. Het is aan de Belastingdienst om
bewijs te leveren en te onderbouwen waarop de aanslag is gebaseerd.”