4.3Het oordeel van de rechtbank
Relevante feiten en omstandigheden feit 1
- Op 16 maart 2013 heeft [aangever 1], wonende aan de [adres 1] te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, aangifte gedaan van brandstichting, gepleegd op 16 maart 2013. Zij heeft verklaard dat zij op 15 maart 2013 omstreeks 22.30 uur naar bed ging en dat haar woning en haar schuurtje op dat moment waren afgesloten. Op 16 maart 2013, omstreeks 01.00 uur, werd zij wakker van een klap/knal. Niet veel later rook zij een brandlucht. Het bovenraam van haar slaapkamerraam stond open. Zij zag dat haar schuurtje in brand stond en dat de deur van haar schuurtje open stond. Zij zag vlammen in haar schuurtje. Ook zag zij dat haar elektrische fiets in brand stond. Haar fiets is hierdoor geheel vernield.
- Op de foto’s die bij het proces-verbaal van aangifte zijn gevoegd is te zien dat het een houten schuur betreft en dat zich in die schuur, behalve een fiets, diverse goederen bevonden.
- De locatie van de brand is aangeduid onder nummer 14 op een overzichtsfoto van Oosterland. Hierop is te zien dat de woning aan de [adres 1] een tussenwoning is en deel uitmaakt van een blok van meerdere woningen.
- De brandweerofficier [naam brandweerofficier] heeft verklaard dat als een schuurtje op een afstand van zo’n drie meter van de woning staat, de brand door de stralingswarmte kan overslaan naar de woning. Ook is er reëel gevaar van de rook die vrij komt bij de brand. Als er in de nabij gelegen woningen een raam open staat kan de rook ook die woningen intrekken. Als bewoners liggen te slapen kunnen zij verrast worden door de rook en mogelijk een rookvergiftiging oplopen. In het ergste geval kunnen zij stikken in de rook. Aangezien het betreffende schuurtje op zo’n drie meter van de woning stond was ook hier het gevaar aanwezig dat het vuur zou overslaan en dat er rook in de woning zou komen.
Relevante feiten en omstandigheden feit 2
- Op 8 mei 2013 heeft [aangever 2] (moeder van verdachte), mede namens haar ex-man [naam vader verdachte] (vader van verdachte), aangifte van brandstichting in een haar in eigendom toebehorend pand, bestaande uit drie schuren, aan de [adres 2] te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland. Zij verklaart dat zij op 8 mei 2013, omstreeks 04.00 uur, wakker werd en toen zag dat er veel bedrijvigheid achter haar woning was. Zij ging ter plaatse en zag dat het meest linker schuurtje geheel was afgebrand. Dit betrof het schuurgedeelte dat in gebruik was bij haar ex-man. De brandweercommandant deelde haar andere zoon mee dat het ruitje van de achterdeur van de middelste schuur was ingeslagen. Dit was niet door de brandweer gebeurd.
- [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 7 mei 2013, omstreeks 18.45 uur, zijn personenauto, merk Opel, kenteken [kenteken], had geparkeerd op een stuk grond aan de [adres 3] te Oosterland. Op 8 mei 2013 omstreeks 03.10 uur werd hij wakker gemaakt door zijn vrouw, omdat zij klappen had gehoord vanuit de richting van de [straatnaam], waar zijn auto stond. Hij zag rook vanaf de [straatnaam] in de richting van waar zijn auto stond. Op datzelfde moment werd er gebeld aan de voordeur. Het was de achterbuurman [getuige 2] die hem zei dat hij onmiddellijk zijn auto moest weghalen want de garage naast zijn auto stond in brand. Ter plaatse gekomen zag [getuige 1] dat er heel veel rook uit het pand nummer [adres 2] kwam, waarnaast zijn auto geparkeerd stond. Hij durfde niet voorlangs het pand naar zijn auto te gaan omdat hij wist dat er gasflessen in de schuur stonden. Hij liep achter langs het pand en zag dat de vlammen aan de voorkant en uit het dak van het pand sloegen. Hij zag dat de linkerbuitenspiegel van de auto gedeeltelijk was weggesmolten evenals een rubberen strip. Ook zag hij krassen op het dak, de motorkap en de linker zijkant van de auto veroorzaakt door vallend glas door de gesprongen ruiten van het pand.
- [getuige 3], wonende [adres getuige 3], Oosterland, heeft verklaard dat hij op 8 mei 2013 omstreeks 02.17 uur wakker werd van een hoop gerommel van buiten zijn huis.
Hij keek vanuit de dakkapel in de richting van de achterzijde van [adres 2] en [adres 3] toen hij glasgerinkel hoorde. Hij zag dat in de schuur van nummer [adres 2] heel kort licht aanging.
Hij zag een manspersoon bij zijn schutting. Hij zag dat die persoon zijn beide handen op de bovenzijde van de schutting had geklemd. Hij omschrijft de manspersoon als: blank, kort gemillimeterd haar en een vierkant hoofd/aparte bollende gezichtsvorm. Hij herkende deze persoon als [verdachte].
- [naam vader verdachte] heeft verklaard dat er gasflessen stonden in de schuur die in brand stond.
- Bij het onderzoek d.d. 8 mei 2013 naar de oorzaak van de brand is waargenomen dat halverwege de schuur een rek met een aantal brandblussers en gasflessen stond. Rechts voorin stonden een paar bromfietsen. Er werd een monster brandresten veiliggesteld op de vloer binnen. Op grond van het totaalbeeld van de brand en de waarnemingen tijdens het onderzoek concluderen verbalisanten dat de brand waarschijnlijk is ontstaan door het opzettelijk inbrengen of achterlaten van open vuur waarbij gebruik is gemaakt van een ontbrandbare vloeistof.
- Het monster brandrest, voorzien van SIN nummer AAFU7245NL (p. 743), en de op 8 mei 2013 in beslaggenomen kleding van verdachte, te weten een vest voorzien van SIN nummer AAFU7246NL (p. 1514) en een spijkerbroek voorzien van SIN nummer AAFU7248NL
(p. 1515), zijn voor onderzoek overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut van het ministerie van Veiligheid en Justitie (verder: NFI). Bij het onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen zijn in alle monsters vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
- De locatie van de brand is aangeduid onder nummer 28 op een overzichtsfoto van Oosterland. Hierop is te zien dat de schuur aan de [adres 3] is gesitueerd in de dorpskern in de nabijheid van meerdere woningen, waaronder de woning van verdachte.
- De brandweerofficier [naam brandweerofficier] heeft desgevraagd verklaard dat er bij deze brand ontploffingsgevaar was, omdat in de afgebrande schuur en in de naastgelegen schuur gasflessen stonden. Door snel optreden van de brandweer, die de gasflessen gekoeld heeft, is overslag naar de buren voorkomen. Al met al had dit tot een aardige explosie kunnen leiden midden in het dorp, aldus [naam brandweerofficier].
Verklaringen van verdachte
Verdachte heeft over zijn aandeel in de feiten wisselend verklaard. Zijn verklaringen komen erop neer dat hij niet de bedenker en uitvoerder van de beide brandstichtingen is geweest, maar dat deze zijn toe te rekenen aan [medeverdachte], aan wie hij kennis kreeg toen deze in Oosterland kwam wonen en die, in tegenstelling tot veel dorpsgenoten, hem voor “vol” aan zag. Uiteindelijk heeft hij zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, met dien verstande dat hij bij de brand op 16 maart 2013 slechts op de uitkijk heeft gestaan en dat hij bij de brand op 8 mei 2013 in de schuur van zijn moeder slechts de zijdeur van de schuur open heeft gebroken en een jerrycan met benzine open heeft gedraaid en deze aan [medeverdachte] heeft overhandigd, waarna [medeverdachte] daarmee zou hebben gezwaaid en waardoor hij benzine over zijn kleding kreeg om vervolgens door [medeverdachte] naar huis te zijn gedirigeerd. Hij stelt dat hij in eerste instantie uit bewondering voor [medeverdachte] heeft gehandeld en dat hij vanaf 21 april 2013, na een ruzie met [medeverdachte], slechts heeft gehandeld omdat [medeverdachte] ermee dreigde zijn familie, met name zijn zusje, iets aan te zullen doen als hij niet mee zou werken of er met anderen over zou praten.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte als zou [medeverdachte] de bedenker en uitvoerder van de beide brandstichtingen zijn geweest op zichzelf staat en geen steun vindt in ander bewijsmateriaal. [medeverdachte] ontkent bij de feiten te zijn betrokken en is daarvan door de rechtbank vrijgesproken. Weliswaar zou uit diens aanwezigheid op de plaats van de brand op 8 mei 2013 diens betrokkenheid bij dat feit kunnen worden afgeleid, maar het is niet vast komen te staan dat hij daar een strafbare handeling heeft verricht.
Verder acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij in de nacht van de 16e maart 2013 op verzoek van [medeverdachte] een rondje met hem door het dorp is gaan lopen en dat hij op het moment dat hij van hem latex handschoenen kreeg aangereikt er niet bij stil heeft gestaan waartoe deze dienden (verklaring ter zitting 6 februari 2014, p. 2), ongeloofwaardig. Hetzelfde kan worden gezegd van zijn verklaring dat [medeverdachte] op 8 mei 2013 over de schutting is geklommen om een ruitje in te slaan (verklaring ter zitting 6 februari 2014, p. 4 en PBC-rapport, p. 62 een na laatste volzin)). Verdachte is immers door de getuige [getuige 3] herkend als de persoon die bij zijn schutting diens beide handen op de bovenzijde van de schutting had geklemd (p. 672-673). De omschrijving van “die persoon” door [getuige 3]: “kort gemillimeterd haar en een vierkant hoofd/aparte bollende gezichtsvorm” komt overeen met de afbeelding van verdachte op diens ID-staat d.d. 21 maart 2013 (p. 67). Daar komt nog bij dat de fysieke beperkingen van [medeverdachte] (een spondylodese en heupkop-operatie) hem verhinderden een schutting over te klimmen, zodat de verklaring van verdachte ook op dat punt niet geloofwaardig is.
Ten slotte slaat de rechtbank ook acht op de bevindingen van de psycholoog Van Nunen en de psycholoog Schilperoord van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC). Zij hebben op grond van hun waarnemingen gerapporteerd “dat verdachte draait, dat hij probeert zich onschuldiger voor te stellen dan hij is, dat hij het met de waarheid niet zo nauw neemt en geneigd is schuld en verantwoordelijkheid te ontgaan door deze aan anderen en/of de situatie geeft” (pag. 15 psychologisch rapport) respectievelijk “het niet zo nauw neemt met de waarheid wanneer hij praat over zijn gedrag en toegeeft dat hij soms overdrijft” (pag. 35 PBC-rapport).
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de ontkennende verklaringen van verdachte ter zijde en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als dader schuldig heeft gemaakt aan de beide ten laste gelegde opzettelijke brandstichtingen.
Gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Uit de hiervoor genoemde aangiften blijkt genoegzaam dat ten tijde van de brandstichtingen in en nabij de schuren andere goederen aanwezig waren dan de goederen die in brand zijn gestoken. De rechtbank is daarmee van oordeel dat er gemeen gevaar voor de in en nabij die schuren aanwezige goederen te duchten was.
Om in rechte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat dit gevaar ten tijde van de brandstichtingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de branden telkens zijn gesticht op een tijdstip in de nacht waarop, naar feit van algemene bekendheid is, de kans groot is dat minstens een deel van de bewoners van de nabij gelegen woningen thuis (in slaap) was. De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat er op 8 mei 2013 omstreeks 03.00 uur nog personen in de belendende schuren aanwezig waren. Gelet op de verklaring van [naam brandweerofficier] was naar algemene ervaringsregels in beide gevallen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen in de belendende woningen voorzienbaar.