ECLI:NL:RBZWB:2014:6228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
02-700170-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring aan brandstichting met verwerping van psychische overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van twee brandstichtingen in Oosterland. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard aan het opzettelijk stichten van brand, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden te duchten was. De eerste brandstichting vond plaats op 16 maart 2013, waarbij een fiets en een houten schuur in brand werden gestoken. De tweede brandstichting vond plaats op 8 mei 2013, waarbij een schuur in brand werd gestoken, met gevaar voor een nabijgelegen personenauto en andere goederen. De verdachte heeft wisselend verklaard over zijn rol, maar uiteindelijk erkend dat hij betrokken was bij de brandstichtingen, hoewel hij beweerde dat hij onder druk stond van een medeverdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig bestempeld en heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat er geen bewijs was dat de verdachte zodanig onder druk stond dat hij geen weerstand kon bieden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 307 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-700170-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats],
wonende [adres],
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Zierikzee.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 augustus 2014, waarbij de officier van justitie mr. M. Groothuizen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een fiets en/of (houten) schuur (gelegen aan de [adres 1]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met die fiets welke in de schuur stond tegen, althans nabij, de muur van die schuur en/of die schuur, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een fiets en/of schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die fiets en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die fiets en/of schuur en/of andere in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 16 maart 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een fiets en/of (houten) schuur (gelegen aan de [adres 1]), immers heeft/hebben die [medeverdachte] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met die fiets welke in de schuur stond tegen, althans nabij, de muur van die schuur en/of die schuur, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een fiets en/of schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die fiets en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die fiets en/of schuur en/of andere in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
waarbij verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam was en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door met die [medeverdachte] mee te (blijven) lopen nadat die [medeverdachte] verdachte had medegedeeld dat hij brand wilde stichten en/of door het aanpakken van handschoenen ten behoeve van het stichten van die brand en/of door op de uitkijk te staan toen die [medeverdachte] (daadwerkelijk) brand ging stichten;
2.
hij op of omstreeks 08 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een pand/schuur (gelegen aan de [adres 2]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aansteker/lucifer, althans een brandend/gloeiend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de schuur aanwezige goederen en/of voor de naast de schuur gelegen personenauto, te weten een Opel [kenteken], en/of de belendende schuren en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de belendende schuren en/of woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 08 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een pand/schuur (gelegen aan de [adres 2]), immers heeft/hebben die [medeverdachte] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aansteker/lucifer, althans een brandend/gloeiend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de schuur aanwezige goederen en/of voor de naast de schuur gelegen personenauto, te weten een Opel [kenteken], en/of de belendende schuren en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de belendende schuren en/of woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, waarbij verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door met die [medeverdachte] mee te lopen nadat deze [medeverdachte] verdachte kenbaar had gemaakt brand te willen stichten en/of vervolgens de deur van de schuur te forceren, althans te openen en/of een jerrycan met brandbare vloeistof op te pakken en/of te openen en/of vervolgens aan die [medeverdachte] te overhandigen en/of aan te wijzen waar in de schuur de brandbare voorwerpen/stoffen stonden/lagen;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten, te weten: medeplichtigheid aan de brandstichting op 16 maart 2013 (door voor de medeverdachte [medeverdachte] op de uitkijk te staan) en het medeplegen (samen met medeverdachte [medeverdachte]) van de brandstichting op 8 mei 2013, terwijl van beide brandstichtingen levensgevaar voor personen te duchten was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman deelt het standpunt van de officier van justitie voor wat betreft het bewijs van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Relevante feiten en omstandigheden feit 1
- Op 16 maart 2013 heeft [aangever 1], wonende aan de [adres 1] te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, aangifte gedaan van brandstichting, gepleegd op 16 maart 2013. Zij heeft verklaard dat zij op 15 maart 2013 omstreeks 22.30 uur naar bed ging en dat haar woning en haar schuurtje op dat moment waren afgesloten. Op 16 maart 2013, omstreeks 01.00 uur, werd zij wakker van een klap/knal. Niet veel later rook zij een brandlucht. Het bovenraam van haar slaapkamerraam stond open. Zij zag dat haar schuurtje in brand stond en dat de deur van haar schuurtje open stond. Zij zag vlammen in haar schuurtje. Ook zag zij dat haar elektrische fiets in brand stond. Haar fiets is hierdoor geheel vernield. [1]
- Op de foto’s die bij het proces-verbaal van aangifte zijn gevoegd is te zien dat het een houten schuur betreft en dat zich in die schuur, behalve een fiets, diverse goederen bevonden. [2]
- De locatie van de brand is aangeduid onder nummer 14 op een overzichtsfoto van Oosterland. Hierop is te zien dat de woning aan de [adres 1] een tussenwoning is en deel uitmaakt van een blok van meerdere woningen. [3]
- De brandweerofficier [naam brandweerofficier] heeft verklaard dat als een schuurtje op een afstand van zo’n drie meter van de woning staat, de brand door de stralingswarmte kan overslaan naar de woning. Ook is er reëel gevaar van de rook die vrij komt bij de brand. Als er in de nabij gelegen woningen een raam open staat kan de rook ook die woningen intrekken. Als bewoners liggen te slapen kunnen zij verrast worden door de rook en mogelijk een rookvergiftiging oplopen. In het ergste geval kunnen zij stikken in de rook. Aangezien het betreffende schuurtje op zo’n drie meter van de woning stond was ook hier het gevaar aanwezig dat het vuur zou overslaan en dat er rook in de woning zou komen. [4]
Relevante feiten en omstandigheden feit 2
- Op 8 mei 2013 heeft [aangever 2] (moeder van verdachte), mede namens haar ex-man [naam vader verdachte] (vader van verdachte), aangifte van brandstichting in een haar in eigendom toebehorend pand, bestaande uit drie schuren, aan de [adres 2] te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland. Zij verklaart dat zij op 8 mei 2013, omstreeks 04.00 uur, wakker werd en toen zag dat er veel bedrijvigheid achter haar woning was. Zij ging ter plaatse en zag dat het meest linker schuurtje geheel was afgebrand. Dit betrof het schuurgedeelte dat in gebruik was bij haar ex-man. De brandweercommandant deelde haar andere zoon mee dat het ruitje van de achterdeur van de middelste schuur was ingeslagen. Dit was niet door de brandweer gebeurd. [5]
- [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 7 mei 2013, omstreeks 18.45 uur, zijn personenauto, merk Opel, kenteken [kenteken], had geparkeerd op een stuk grond aan de [adres 3] te Oosterland. Op 8 mei 2013 omstreeks 03.10 uur werd hij wakker gemaakt door zijn vrouw, omdat zij klappen had gehoord vanuit de richting van de [straatnaam], waar zijn auto stond. Hij zag rook vanaf de [straatnaam] in de richting van waar zijn auto stond. Op datzelfde moment werd er gebeld aan de voordeur. Het was de achterbuurman [getuige 2] die hem zei dat hij onmiddellijk zijn auto moest weghalen want de garage naast zijn auto stond in brand. Ter plaatse gekomen zag [getuige 1] dat er heel veel rook uit het pand nummer [adres 2] kwam, waarnaast zijn auto geparkeerd stond. Hij durfde niet voorlangs het pand naar zijn auto te gaan omdat hij wist dat er gasflessen in de schuur stonden. Hij liep achter langs het pand en zag dat de vlammen aan de voorkant en uit het dak van het pand sloegen. Hij zag dat de linkerbuitenspiegel van de auto gedeeltelijk was weggesmolten evenals een rubberen strip. Ook zag hij krassen op het dak, de motorkap en de linker zijkant van de auto veroorzaakt door vallend glas door de gesprongen ruiten van het pand. [6]
- [getuige 3], wonende [adres getuige 3], Oosterland, heeft verklaard dat hij op 8 mei 2013 omstreeks 02.17 uur wakker werd van een hoop gerommel van buiten zijn huis.
Hij keek vanuit de dakkapel in de richting van de achterzijde van [adres 2] en [adres 3] toen hij glasgerinkel hoorde. Hij zag dat in de schuur van nummer [adres 2] heel kort licht aanging.
Hij zag een manspersoon bij zijn schutting. Hij zag dat die persoon zijn beide handen op de bovenzijde van de schutting had geklemd. Hij omschrijft de manspersoon als: blank, kort gemillimeterd haar en een vierkant hoofd/aparte bollende gezichtsvorm. Hij herkende deze persoon als [verdachte]. [7]
- [naam vader verdachte] heeft verklaard dat er gasflessen stonden in de schuur die in brand stond. [8]
- Bij het onderzoek d.d. 8 mei 2013 naar de oorzaak van de brand is waargenomen dat halverwege de schuur een rek met een aantal brandblussers en gasflessen stond. Rechts voorin stonden een paar bromfietsen. Er werd een monster brandresten veiliggesteld op de vloer binnen. Op grond van het totaalbeeld van de brand en de waarnemingen tijdens het onderzoek concluderen verbalisanten dat de brand waarschijnlijk is ontstaan door het opzettelijk inbrengen of achterlaten van open vuur waarbij gebruik is gemaakt van een ontbrandbare vloeistof. [9]
- Het monster brandrest, voorzien van SIN nummer AAFU7245NL (p. 743), en de op 8 mei 2013 in beslaggenomen kleding van verdachte, te weten een vest voorzien van SIN nummer AAFU7246NL (p. 1514) en een spijkerbroek voorzien van SIN nummer AAFU7248NL
(p. 1515), zijn voor onderzoek overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut van het ministerie van Veiligheid en Justitie (verder: NFI). Bij het onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen zijn in alle monsters vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [10]
- De locatie van de brand is aangeduid onder nummer 28 op een overzichtsfoto van Oosterland. Hierop is te zien dat de schuur aan de [adres 3] is gesitueerd in de dorpskern in de nabijheid van meerdere woningen, waaronder de woning van verdachte. [11]
- De brandweerofficier [naam brandweerofficier] heeft desgevraagd verklaard dat er bij deze brand ontploffingsgevaar was, omdat in de afgebrande schuur en in de naastgelegen schuur gasflessen stonden. Door snel optreden van de brandweer, die de gasflessen gekoeld heeft, is overslag naar de buren voorkomen. Al met al had dit tot een aardige explosie kunnen leiden midden in het dorp, aldus [naam brandweerofficier]. [12]
Verklaringen van verdachte
Verdachte heeft over zijn aandeel in de feiten wisselend verklaard. Zijn verklaringen komen erop neer dat hij niet de bedenker en uitvoerder van de beide brandstichtingen is geweest, maar dat deze zijn toe te rekenen aan [medeverdachte], aan wie hij kennis kreeg toen deze in Oosterland kwam wonen en die, in tegenstelling tot veel dorpsgenoten, hem voor “vol” aan zag. Uiteindelijk heeft hij zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, met dien verstande dat hij bij de brand op 16 maart 2013 slechts op de uitkijk heeft gestaan en dat hij bij de brand op 8 mei 2013 in de schuur van zijn moeder slechts de zijdeur van de schuur open heeft gebroken en een jerrycan met benzine open heeft gedraaid en deze aan [medeverdachte] heeft overhandigd, waarna [medeverdachte] daarmee zou hebben gezwaaid en waardoor hij benzine over zijn kleding kreeg om vervolgens door [medeverdachte] naar huis te zijn gedirigeerd. Hij stelt dat hij in eerste instantie uit bewondering voor [medeverdachte] heeft gehandeld en dat hij vanaf 21 april 2013, na een ruzie met [medeverdachte], slechts heeft gehandeld omdat [medeverdachte] ermee dreigde zijn familie, met name zijn zusje, iets aan te zullen doen als hij niet mee zou werken of er met anderen over zou praten.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte als zou [medeverdachte] de bedenker en uitvoerder van de beide brandstichtingen zijn geweest op zichzelf staat en geen steun vindt in ander bewijsmateriaal. [medeverdachte] ontkent bij de feiten te zijn betrokken en is daarvan door de rechtbank vrijgesproken. Weliswaar zou uit diens aanwezigheid op de plaats van de brand op 8 mei 2013 diens betrokkenheid bij dat feit kunnen worden afgeleid, maar het is niet vast komen te staan dat hij daar een strafbare handeling heeft verricht.
Verder acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij in de nacht van de 16e maart 2013 op verzoek van [medeverdachte] een rondje met hem door het dorp is gaan lopen en dat hij op het moment dat hij van hem latex handschoenen kreeg aangereikt er niet bij stil heeft gestaan waartoe deze dienden (verklaring ter zitting 6 februari 2014, p. 2), ongeloofwaardig. Hetzelfde kan worden gezegd van zijn verklaring dat [medeverdachte] op 8 mei 2013 over de schutting is geklommen om een ruitje in te slaan (verklaring ter zitting 6 februari 2014, p. 4 en PBC-rapport, p. 62 een na laatste volzin)). Verdachte is immers door de getuige [getuige 3] herkend als de persoon die bij zijn schutting diens beide handen op de bovenzijde van de schutting had geklemd (p. 672-673). De omschrijving van “die persoon” door [getuige 3]: “kort gemillimeterd haar en een vierkant hoofd/aparte bollende gezichtsvorm” komt overeen met de afbeelding van verdachte op diens ID-staat d.d. 21 maart 2013 (p. 67). Daar komt nog bij dat de fysieke beperkingen van [medeverdachte] (een spondylodese en heupkop-operatie) hem verhinderden een schutting over te klimmen, zodat de verklaring van verdachte ook op dat punt niet geloofwaardig is.
Ten slotte slaat de rechtbank ook acht op de bevindingen van de psycholoog Van Nunen en de psycholoog Schilperoord van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC). Zij hebben op grond van hun waarnemingen gerapporteerd “dat verdachte draait, dat hij probeert zich onschuldiger voor te stellen dan hij is, dat hij het met de waarheid niet zo nauw neemt en geneigd is schuld en verantwoordelijkheid te ontgaan door deze aan anderen en/of de situatie geeft” (pag. 15 psychologisch rapport) respectievelijk “het niet zo nauw neemt met de waarheid wanneer hij praat over zijn gedrag en toegeeft dat hij soms overdrijft” (pag. 35 PBC-rapport).
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de ontkennende verklaringen van verdachte ter zijde en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als dader schuldig heeft gemaakt aan de beide ten laste gelegde opzettelijke brandstichtingen.
Gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Uit de hiervoor genoemde aangiften blijkt genoegzaam dat ten tijde van de brandstichtingen in en nabij de schuren andere goederen aanwezig waren dan de goederen die in brand zijn gestoken. De rechtbank is daarmee van oordeel dat er gemeen gevaar voor de in en nabij die schuren aanwezige goederen te duchten was.
Om in rechte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat dit gevaar ten tijde van de brandstichtingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de branden telkens zijn gesticht op een tijdstip in de nacht waarop, naar feit van algemene bekendheid is, de kans groot is dat minstens een deel van de bewoners van de nabij gelegen woningen thuis (in slaap) was. De rechtbank acht het niet waarschijnlijk dat er op 8 mei 2013 omstreeks 03.00 uur nog personen in de belendende schuren aanwezig waren. Gelet op de verklaring van [naam brandweerofficier] was naar algemene ervaringsregels in beide gevallen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen in de belendende woningen voorzienbaar.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks16 maart 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht aan
/ineen fiets
in eenen/of (houten
)schuur (gelegen aan de [adres 1]), immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met die fiets welke in de schuur stond
tegen, althans nabij, de muur van die schuur en/of die schuur, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een fiets en/of schuur, althans met (een) brandbare stof(fen),ten gevolge waarvan die fiets en
/ofschuur geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die
fiets en/ofschuur en
/ofandere in die schuur aanwezige goederen en
/ofde belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/oflevensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in die belendende woningen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
2.
hij op
of omstreeks08 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht aan een
pand/schuur (gelegen aan de [adres 2]), immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)toen aldaar
opzettelijk een aansteker/lucifer, althans een brandend/gloeiend voorwerp, in elk gevalopzettelijk
(open
)vuur in aanraking gebracht
met benzine, althansmet (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde schuur
geheel of gedeeltelijkis
/zijnverbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de schuur aanwezige goederen en
/ofvoor de naast de schuur staande personenauto, te weten een Opel [kenteken], en
/ofde belendende schuren en
/ofde belendende woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/oflevensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de belendende
schuren en/ofwoningen aanwezige personen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
Taal- en/of schrijffouten of omissies
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Deelvrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De raadsman heeft ter zake van het onder 2 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden aan de bedreigingen van zijn medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die duiden op de situatie dat verdachte zodanig onder druk is gezet of een zodanig (van buiten komende) dwang heeft ervaren, dat hij redelijkerwijs daaraan geen weerstand kon of hoefde te bieden. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van - de naar zijn berekening - 230 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering Nederland en opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Het verschil in de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals geconcludeerd door de psycholoog Van Nunen (verminderd toerekeningsvatbaar) en -later- door de gedragsdeskundigen van het PBC (enigszins verminderd toerekeningsvatbaar) brengt de officier van justitie er niet toe om af te wijken van zijn oorspronkelijke eis. De door de PBC-deskundigen geadviseerde strafafdoening brengt hem er wel toe om af te zien van zijn eis tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van een gebiedsverbod voor Oosterland, op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, en de bij wijze van bijzondere voorwaarde geëiste verplichte ambulante behandeling in een forensische polikliniek. Hij neemt bij zijn aangepaste strafeis in aanmerking dat de afgelopen maanden belastend zijn geweest voor verdachte wegens het herleven van diens voorlopige hechtenis bij tussenvonnis op 13 februari 2014 en dat de PBC-deskundigen hebben geconcludeerd dat het recidiverisico als laag wordt geschat en aannemelijk achten dat verdachte niet in Oosterland terug zal keren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -kort gezegd- verzocht de straf zodanig in te richten dat verdachte niet meer terug in detentie hoeft. Verdachte kan zich vinden in het opleggen van een bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact omdat hij inziet dat hij baat heeft bij hulp en begeleiding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; in dit verband wijst de rechtbank er op dat de maximumstraf voor brandstichting waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is (vijftien jaren gevangenisstraf) gelijk is aan de maximumstraf voor doodslag;
- de omstandigheid dat de verdachte het leven van de zich in de belendende woningen van de in brand gestoken schuren bevindende personen in gevaar heeft gebracht;
- de omstandigheid dat het bewezen verklaarde grote financiële schade aan de benadeelden heeft toegebracht;
- de omstandigheid dat opzettelijke brandstichtingen als de onderhavige in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen. In dit verband wijst de rechtbank erop dat er in periode van 3 maart 2012 tot en met 8 mei 2013 in het dorp Oosterland, een groot aantal branden (in schuren, rolcontainers, een caravan en een kattenren) heeft plaats gevonden. De voortdurende dreiging van brandstichting heeft, zoals uit het dossier en de mediaberichten over de branden blijkt, grote impact gehad op de inwoners van de kleine dorpsgemeenschap van Oosterland.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft rechtbank gelet op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte op 2 oktober 2013 werd veroordeeld ter zake van een verkeersovertreding tot een deels voorwaardelijke geldboete. Verder staat op de documentatie nog een niet afgedane zaak wegens een overtreding van de Wet wapens en munitie, pleegdatum 21 maart 2013, met de aantekeningen ”gedagvaard” d.d. 28 april 2014.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van de navolgende rapportages die over de persoon van verdachte zijn uitgebracht:
- de Pro Justitie rapportage d.d. 23 september 2013 van de klinische psycholoog F. van Nunen;
- de reclasseringsadviezen d.d. 1 oktober 2013 en 11 oktober 2013;
- het schriftelijk verslag d.d. 3 maart 2014 van het voorgeleidingsconsult, opgemaakt door de psychiater H. Kondakci van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (verder: NIFP), en
- de Pro Justitia rapportage d.d. 6 augustus 2013 van het NIFP (PBC), opgemaakt door de psycholoog I. Schilperoord en de psychiater T.W.D.P. van Os.
Psycholoog Van Nunen rapporteert dat er bij verdachte sprake is van een kwetsbare persoonlijkheidsorganisatie, die door een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven overdekt en afgeschermd wordt. Naar zijn mening kan verdachte als verminderd
toerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde beschouwd worden. Hij acht begeleiding/behandeling door en of onder de regie van de reclassering geïndiceerd.
De deskundigen van het PBC komen tot een ander oordeel. Zij diagnosticeren verdachte als een gemiddeld intelligente man, bij wie sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een autismespectrumstoornis en alcoholmisbruik. Bij de autismespectrumstoornis (volgens DSM-IV-TR nader te specificeren als het syndroom van Asperger) staat bij verdachte vooral op de voorgrond: motorische onhandigheid, neiging tot stereotype interesses en een verminderd vermogen aan te voelen wat anderen denken, voelen en bedoelen. Hij heeft behoefte aan contact, aansluiting en waardering. Hij neigt er soms toe zich op kinderlijk-naïeve wijze – als compensatie van zijn zwakke zelfbeeld – wat groter te maken dan hij is, waarbij hij het niet altijd even nauw neemt met de waarheid. Er zijn geen aanwijzingen voor pyromanie. Zij concluderen dat verdachte op grond van zijn pathologie enigszins verminderd vrij was ten aanzien van zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de hem tenlastegelegde feiten, maar zij achten niet aannemelijk dat deze beperkingen hem zijn keuzevrijheid volledig ontnomen hebben. Zij achten het aannemelijk dat verdachte voor de hem tenlastegelegde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden.
De rechtbank neemt dat oordeel van de PBC-deskundigen over. Zij acht verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor de bewezen verklaarde feiten.
Met het oog op de straftoemeting hebben de PBC-deskundigen geoordeeld en geadviseerd dat, op basis van de thans beschikbare kennis, het recidiverisico als laag moet worden geschat. Er is bij verdachte geen sprake van pyromanie of een pathologisch verhoogde kans op acting out van spanningen. Bovendien heeft verdachte aangegeven niet van plan te zijn om terug te keren naar Oosterland. Er is daarom geen reden om te adviseren een behandeling op te leggen in strafrechtelijk kader. Vanuit zorgoogpunt kan wel worden gesteld dat verdachte in zijn algemeen functioneren gebaat zou zijn bij een ambulant ondersteunend contact om hem te helpen zijn leven verder op poten te zetten.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten op het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf rechtvaardigt. Daartegenover staan het strafadvies van de PBC-deskundigen, de strafeis en het strafmaatverweer, die erop neerkomen dat verdachte niet opnieuw in detentie zal worden genomen, omdat -kort gezegd- verdachte de kans moet worden gegeven om, onder een ambulant ondersteunend contact, zijn leven op een goede manier op te pakken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de hiervoor uiteengezette ernst van het bewezen verklaarde, met name de jegens zijn moeder gepleegde brandstichting in haar schuur, midden in het dorp Oosterland in de nabijheid van woningen met daarin (slapende) personen, en wetende dat in die schuur gasflessen stonden en aldus gevaar voor explosie, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming voor de duur van achttien maanden met zich brengt. De rechtbank komt op grond van de ernst van de feiten alsmede op de bewezen rol van verdachte als dader van de feiten aldus tot oplegging van een zwaardere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Anderzijds stelt de rechtbank vast dat verdachte in verband met de verdenking ter zake van deze feiten voor het eerst (langdurig en in meerdere fasen) in detentie is genomen, dat het verblijf in detentie grote impact op hem heeft gehad en dat de recidivekans door de deskundigen als laag wordt geschat. Ook heeft verdachte zich gedurende de schorsingen van zijn voorlopige hechtenis gehouden aan de voorwaarden die hem in dat kader zijn opgelegd. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte er ter zitting blijk van heeft gegeven zich serieus in te willen zetten om geen strafbare feiten meer te plegen dan wel opnieuw in detentie te geraken en zich vooral te focussen op zijn werk, waarmee hij direct na ommekomst van de laatste schorsing van zijn voorlopige hechtenis weer kon beginnen. Ten slotte neemt de rechtbank verdachte serieus in zijn verklaring dat hij zich niet meer in Oosterland zal vestigen en dat hij mee zal werken aan een verplichte begeleiding door de reclassering. Om die redenen zal de rechtbank niet overgaan tot oplegging van een gebiedsverbod voor Oosterland zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank de volgende straf opleggen: Een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 307 dagen [13] voorwaardelijk, met aftrek van de voorlopige hechtenis van 233 dagen. Verdachte zal gelet hierop thans niet behoeven terug te keren in detentie.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn in beslag genomen: een keukenmes, merk Global (beslagnr. 269634) en een messenslijper (beslagnr. 269635). Beide voorwerpen behoren in eigendom toe aan verdachte (pgs. 734, 1510, 1512).
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van deze voorwerpen gevorderd op grond van artikel 33a lid 2 onder a van het Wetboek van Strafrecht, omdat het volgens hem om voorwerpen gaat waarmee de feiten zijn begaan.
Naar de rechtbank begrijpt doelt de officier van justitie op de verdenking van het leksteken van de banden van de auto van de moeder van verdachte. Dit feit is niet aan verdachte ten laste gelegd, terwijl uit het proces-verbaal “uitslag sporenonderzoek” (pgs. 807-808) blijkt dat niet kan worden vastgesteld dat de beschadigingen in de autobanden met het keukenmes veroorzaakt zijn.
Hieruit volgt dat het keukenmes en de messenslijper niet kunnen worden aangemerkt als voorwerpen die op de voet van artikel 33a lid 2 onder a van het Wetboek van Strafrecht voor verbeurdverklaring in aanmerking kunnen komen nu van een verband als bedoeld in die bepaling van dat voorwerp met de bewezen verklaarde feiten geen sprake is terwijl ook de opsporing van die misdrijven met behulp daarvan niet is belemmerd dan wel dat die voorwerpen tot het begaan van die misdrijven zijn vervaardigd of bestemd.
Er kan dan ook tot geen andere beslissing worden gekomen dan de teruggave van die in beslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de verdachte.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 2] vordert een vergoeding van EUR 42.505,21 wegens materiële schade die zij stelt te hebben geleden in verband met feit 2.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij op het voegingsformulier d.d. 24 mei 2013 heeft aangegeven dat zij “nog niet weet” of de gestelde schadeposten geheel of gedeeltelijk door de verzekering of op andere wijze worden vergoed. Verder is niet duidelijk of de grootste schadepost (wegens kosten herbouw van de schuur) ad EUR 38.638,63 is gestaafd met een offerte van de begrote schade dan wel een factuur van de reële kosten betreffende de herbouw. Gelet op de datum van dit bescheid (22 mei 2013) en de datum van de brandstichting (8 mei 2013) acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de schuur binnen die (korte) periode is herbouwd. Tussen de datum van indiening van de vordering en de terechtzitting is geen nadere informatie over de schade bekend geworden.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet eenvoudig bepalen welk deel van de opgevoerde en inmiddels wellicht deels (al) door de verzekering vergoede schadeposten onder de thans gevorderde schade valt. Nader onderzoek dienaangaande zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. Op die grond zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij zal bepalen dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en de benadeelde partij veroordelen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;enOpzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2 primair:Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;enOpzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur
van 18 (achttien) maandenwaarvan
307 (driehonderd zeven) dagen voorwaardelijkmet een
proeftijdvan
2 (twee) jaar;
- verstaat dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf reeds heeft ondergaan;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering Nederland;
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na de uitspraak van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland op de locatie het dichtstbij zijn woonadres (naar de rechtbank bekend: Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg, telefoonnummer 076-5718666) en zich zal blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt genoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte
hulp en steunte verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Beslag
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
een keukenmes, merk Global, (beslagnr. 269634) en een messenslijper (beslagnr. 269635).
aan verdachte.
Benadeelde partij
Feit 2:
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. R.A. Borm en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 september 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (pv), wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een (voor kopie conform het origineel getekend) proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het ongenummerde onderzoeksdossier “[onderzoeksnaam]” van de politie Zeeland-West-Brabant, waarvan het eindpv met doorgenummerde pagina’s 1 t/m 1706, is gesloten op 5 augustus 2013.
2.Afbeeldingen van een houten schuur met diverse goederen, p. 522.
3.Pv van bevindingen, p. 1328 en overzichtsfoto, p. 1330.
4.Pv verhoor getuige [naam brandweerofficier], p. 1335.
5.Pv van aangifte [aangever 2], pgs. 660-661.
6.Pv verhoor getuige [getuige 1], pgs. 668-669.
7.Pv verhoor getuige [getuige 3], pgs. 672-673 .
8.Pv verhoor getuige [naam vader verdachte], pgs. 701-702.
9.Pv bevindingen verbalisanten, pgs. 742-743.
10.Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen naar aanleiding van een brand in Oosterland op 8 mei 2013, opgesteld en ondertekend door de NFI-deskundige brandonderzoek dr. M.M.P. Grutters, d.d. 4 juni 2013, p. 1281.
11.Pv van bevindingen, p. 1328 en overzichtsfoto, p. 1330.
12.Pv verhoor getuige [naam brandweerofficier], p. 1336.
13.In dit verband stelt de rechtbank vast dat verdachte in verband met deze feiten drie perioden in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten: van 19 tot en met 22 maart 2013 (= 3 dagen), van 8 mei tot en met 19 juni 2013 (= 42 dagen) en van 13 februari 2014 tot en met 20 augustus 2013 (= 188 dagen), derhalve totaal 233 dagen.