ECLI:NL:RBZWB:2014:6010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
2448482
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurontbinding en ontruiming wegens huurachterstand met veroordeling van de bewindvoerder tot betaling

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning centraal. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.M.T. Dielen-van Damme, had de vorderingen tot ontbinding en ontruiming ingetrokken na een tussenvonnis. De kantonrechter oordeelde dat de vordering terecht was ingesteld tegen de bewindvoerder van de gedaagde, zoals bevestigd door de Hoge Raad in een arrest van 7 maart 2014. De kantonrechter oordeelde dat de bewindvoerder verantwoordelijk was voor de huurbetalingen tot aan de ontruiming en dat de gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld.

De procedure begon met een dagvaarding op 15 oktober 2013, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek, en een tussenvonnis op 26 februari 2014. De kantonrechter handhaafde de overwegingen uit het tussenvonnis en gaf de eiser de gelegenheid om te bevestigen of de vorderingen tot ontbinding en ontruiming werden gehandhaafd. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de bewindvoerder betrokken moest worden bij de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst.

Uiteindelijk trok de eiser de vorderingen in, maar stelde dat er nog huur verschuldigd was over januari en februari 2014. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand tot en met februari 2014 € 2.034,07 bedroeg, maar dat de vordering tot schadevergoeding voor februari niet toewijsbaar was. De kantonrechter wees een bedrag van € 1.690,81 toe aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de bewindvoerder in de proceskosten, die op € 687,03 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 21 mei 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST BRABANT

kanton
zittingsplaats Middelburg
zaak/rolnr. 2448482/13-5144

vonnis van de kantonrechter d.d. 21 mei 2014

inzake

[eiser],

wonende te [adres], [adres], in deze zaak domicilie kiezende te [adres],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. W.M.T. Dielen-van Damme,
t e g e n :
1.
[gedaagde],
wonende te [adres],
verder te noemen: [gedaagde],
2.
de Zeeuwse Stichting voor Beheer en Bewindvoering,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder als bedoeld in art. 1:435 BW,
verder te noemen: ZSBB,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg.

Het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 15 oktober 2013,
-conclusies van antwoord, repliek en dupliek,
- tussenvonnis van 26 februari 2014,
- akte partijen.

De verdere beoordeling van de zaak

1.
De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis. De inhoud van dat vonnis moet als hier ingelast worden beschouwd. De kantonrechter heeft de zaak aanhouden, teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen aan te geven of de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning worden gehandhaafd. Indien die vorderingen gehandhaafd worden, komt naar voren de vraag tegen wie de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst moet worden ingesteld. Hierover zijn prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad (zie vonnis rechtbank Gelderland, team kanton, van 21 augustus 2013 ECLI:NL:RBGEL:2013:2663).
2.
Bij arrest van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR;2014:525 heeft de Hoge Raad de prejudiciële vragen beantwoord. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat met betrekking tot een onder bewind gesteld goed de bewindvoerder en dus niet de rechthebbende in rechte dient te worden betrokken. Tevens heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door een rechthebbende voor de instelling van het bewind gesloten overeenkomst en tot ontruiming van het gehuurde, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, indien de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten in het onder bewind gestelde vermogen vallen. De Hoge Raad heeft zich ook uitgelaten over de wijze hoe een bewindvoerder alsnog in een reeds aanhangig geding kan worden betrokken.
3.
Bij de akte na tussenvonnis hebben partijen zich geconformeerd aan het arrest van de Hoge Raad. [eiser] heeft haar vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst met bevel tot ontruiming ingetrokken. [eiser] heeft daarbij gesteld dat [gedaagde] de sleutels eerst begin januari 2014 heeft ingeleverd en het gehuurde niet leeg heeft opgeleverd. De berging zat nog volledig vol en eerst eind februari 2014 was het grootste deel van het afval verwijderd. [eiser] maakt dan ook nog aanspraak op huur over de maanden januari en februari 2014. [gedaagde] en ZSBB voeren daartegen verweer.
4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van de woning zijn ingetrokken en behoeven dus geen bespreking meer.
5.
[eiser] heeft bij akte na tussenvonnis gesteld dat de huurachterstand tot en met februari 2014 € 2.034,07 bedraagt. Het verweer met betrekking tot januari 2014 slaagt niet. Niet bestreden is immers dat hoewel de huur is opgezegd tegen eind december 2014, de sleutels eerst in januari 2014 zijn ingeleverd. Over januari 2014 is dan ook nog huur verschuldigd. Het over februari 2014 gevorderde bedrag, welke vordering de kantonrechter zal lezen als een vordering tot schadevergoeding, is niet toewijsbaar. [eiser] heeft met geen enkel bewijsstuk kunnen aantonen dat de woning niet goed is opgeleverd en/of dat lange tijd benodigd is geweest met het leeghalen van de woning. Toewijsbaar is dan een bedrag van
€ 1.572,06. Voor zover het verweer tegen de incassokosten ad € 118,75 wordt gehandhaafd, wordt dit verworpen. Er is gebleken van een aanmaning die voldoet aan het bepaalde in art. 6:96, lid 6 BW. De vordering tot betaling van de huurachterstand c.a. is terecht ingesteld tegen ZSBB in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die [gedaagde] toebehoren of zullen toebehoren. De kantonrechter verwijst hier naar het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 en meer speciaal naar het antwoord op vraag 2. Het bij akte opgeworpen verweer van ZSBB slaagt dan ook niet. De gevorderde rente wordt op na te melden wijze toegewezen.
6.
Het bij repliek gevorderde bedrag ad € 244,79 wegens door [eiser] onnodig gemaakte kosten slaagt niet. Ook hier voor verwijst de kantonrechter naar het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014. Er was geen noodzaak voor [eiser] de eerdere dagvaarding in te trekken. ZSBB had op een eenvoudige manier in het geding kunnen worden betrokken.
7.
Gedaagde partijen worden grotendeels in het ongelijk gestelde en de bewindvoerder zal dan ook in de proceskosten worden veroordeeld.

DE BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt ZSBB in haar gemelde hoedanigheid om tegen bewijs van kwijting te voldoen aan [eiser] wegens huurachterstand tot en met januari 2014 en incassokosten een bedrag van € 1.690,81 vermeerderd met de wettelijke rente over de verschenen en niet tijdig betaalde huurtermijnen van de respectievelijke vervaldagen tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt ZSBB verder in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [eiser] tot op heden worden begroot op € 687,03, waaronder begrepen een bedrag van € 350,00 wegens salaris van de gemachtigde van [eiser];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
jdk