ECLI:NL:RBZWB:2014:6010
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Huurontbinding en ontruiming wegens huurachterstand met veroordeling van de bewindvoerder tot betaling
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning centraal. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.M.T. Dielen-van Damme, had de vorderingen tot ontbinding en ontruiming ingetrokken na een tussenvonnis. De kantonrechter oordeelde dat de vordering terecht was ingesteld tegen de bewindvoerder van de gedaagde, zoals bevestigd door de Hoge Raad in een arrest van 7 maart 2014. De kantonrechter oordeelde dat de bewindvoerder verantwoordelijk was voor de huurbetalingen tot aan de ontruiming en dat de gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld.
De procedure begon met een dagvaarding op 15 oktober 2013, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek, en een tussenvonnis op 26 februari 2014. De kantonrechter handhaafde de overwegingen uit het tussenvonnis en gaf de eiser de gelegenheid om te bevestigen of de vorderingen tot ontbinding en ontruiming werden gehandhaafd. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de bewindvoerder betrokken moest worden bij de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst.
Uiteindelijk trok de eiser de vorderingen in, maar stelde dat er nog huur verschuldigd was over januari en februari 2014. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand tot en met februari 2014 € 2.034,07 bedroeg, maar dat de vordering tot schadevergoeding voor februari niet toewijsbaar was. De kantonrechter wees een bedrag van € 1.690,81 toe aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de bewindvoerder in de proceskosten, die op € 687,03 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 21 mei 2014.