Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2014, gaat het om de waardering van onroerende zaken, specifiek magazijnen, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, wonende te [plaats X], heeft bezwaar gemaakt tegen de waardebeschikkingen van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die op 11 december 2013 zijn afgegeven. De heffingsambtenaar had de waarde van de magazijnen vastgesteld op € 64.000 voor nummer 17, € 69.000 voor nummer 18, en € 62.000 voor nummers 19, 20 en 21, met als waardepeildatum 1 januari 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende aanvankelijk alleen beroep had ingesteld tegen de waardebeschikkingen van de garageboxen, maar later ook de magazijnen in het beroep heeft betrokken. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep tegen de magazijnen verschoonbaar is, omdat de griffie van de rechtbank de belanghebbende niet tijdig had geïnformeerd over de status van zijn beroep.
De rechtbank heeft vervolgens de methoden voor waardebepaling beoordeeld. De heffingsambtenaar had de huurwaardekapitalisatiemethode toegepast, maar de rechtbank oordeelt dat deze methode niet geschikt is omdat er geen huurprijzen beschikbaar waren voor de vergelijkingsobjecten. In plaats daarvan moet de waarde worden bepaald op basis van gerealiseerde verkoopprijzen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de waarden van de magazijnen te hoog zijn vastgesteld in vergelijking met de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.