ECLI:NL:RBZWB:2014:5313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
14/448
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen beslissing rechter-commissaris na verwijzing door meervoudige kamer niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in het kader van een bezwaarschrift tegen een beslissing van de rechter-commissaris. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, had bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de rechter-commissaris die weigerde een projectplan aan de verdediging te verstrekken. Dit projectplan was door de officier van justitie aan het dossier toegevoegd, maar met weggestreepte passages. De verdediging stelde dat de rechter-commissaris het projectplan had moeten verstrekken, aangezien deze het had bevolen toe te voegen aan het dossier. De officier van justitie voerde aan dat de rechter-commissaris niet bevoegd was om zelfstandig stukken aan het dossier toe te voegen en dat het verzoek van de verdediging niet tot een onderzoekshandeling strekte.

De rechtbank overwoog dat het onderzoek ter terechtzitting op 6 december 2012 was aangevangen en dat de verwijzing naar de rechter-commissaris was gedaan om onderzoekswensen uit te voeren. Aangezien het onderzoek ter terechtzitting was begonnen, was de verdachte niet-ontvankelijk in het bezwaarschrift, zoals eerder in de jurisprudentie was aangenomen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 25 juli 2013 waarin een soortgelijke situatie was behandeld.

De rechtbank verklaarde de verdachte daarom niet-ontvankelijk in het bezwaarschrift, waarmee de beslissing van de rechter-commissaris werd bekrachtigd. Deze uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, onder leiding van de voorzitter, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 12/700138-10
Raadkamernummer: 14/448
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 182, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] te[geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het bezwaarschrift, gedateerd 31 maart 2014;
- het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 6 december 2012;
- de beslissing van de rechter-commissaris van 24 januari 2014;
- de beschikking van de rechter-commissaris van 13 maart 2014.
- het e-mailbericht van de rechter-commissaris aan de verdediging van 28 maart 2014.
Tijdens het onderzoek ter zitting zijn de officier van justitie en de verdediging – waargenomen door mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge, mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda, en mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard – gehoord.
De verdachte is behoorlijk opgeroepen maar niet ter terechtzitting verschenen.

2.Het verloop van de procedure

De zaken tegen de verdachten in het onderzoek Etenaken I zijn op 6 december 2012 geschorst door de meervoudige kamer voor strafzaken bij deze rechtbank en in verband met de ingediende onderzoekswensen verwezen naar de rechter-commissaris. In het kader van deze verwijzing is de rechter-commissaris opgedragen onderzoek te doen naar de start van het politie-onderzoek Etenaken I Op 7 januari 2014 heeft de rechter-commissaris een officier van justitie als getuige gehoord. Tijdens dit verhoor is door deze getuige een intern stuk van het openbaar ministerie aan de rechter-commissaris aangeboden, te weten een concept projectplan (hierna: het projectplan). De verdediging heeft de rechter-commissaris verzocht dit stuk aan het dossier toe te voegen. Nadat het openbaar ministerie en de verdediging hierover op verzoek van de rechter-commissaris schriftelijk hun standpunten kenbaar hadden gemaakt heeft de rechter-commissaris op 24 januari 2014 beslist dat het projectplan door de officier van justitie aan het dossier diende te worden toegevoegd. De officier van justitie heeft dit stuk daarna aan het dossier toegevoegd, zij het met weggestreepte passages. Hij heeft daarna een vordering ex artikel 149b van het Wetboek van Strafvordering gedaan bij de rechter-commissaris, welke vordering zij bij beschikking van 13 maart 2014 heeft afgewezen. Tegen deze beslissing heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
De verdediging heeft de rechter-commissaris bij e-mailbericht van 19 maart 2014 verzocht om het volledige projectplan te verstrekken. De rechter-commissaris heeft hierop gereageerd met een e-mailbericht van 28 maart 2014, waarin zij schrijft dat zij niet ingaat op het verzoek om het projectplan aan de verdediging te verstrekken, omdat het aan de officier van justitie is om dit te doen, dan wel om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de rechter-commissaris om hem geen machtiging te verlenen als bedoeld in artikel 149b Sv, voor welke laatste weg de officier van justitie heeft gekozen.

3.Het standpunt van de verdediging

De rechter-commissaris heeft aangegeven het projectplan, ondanks herhaald verzoek, niet te willen verstrekken aan de verdediging. Dit terwijl het projectplan in het bezit is van de rechter-commissaris en zij bij beschikking van 13 maart 2014 toevoeging van het projectplan aan het dossier heeft bevolen.. Het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep tegen die laatste beschikking staat aan verstrekking van het projectplan niet in de weg. De verdediging verzoekt de bezwaren gegrond te verklaren en de rechter-commissaris te bevelen het projectplan conform haar beschikking van 13 maart 2014 te verstrekken.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De rechter-commissaris is niet bevoegd om een stuk zelfstandig aan het dossier toe te voegen, omdat de wet daartoe geen mogelijkheid biedt. Het toevoegen van een stuk aan de processtukken is in het voorbereidende onderzoek een taak van de officier van justitie en, nadat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, een taak van de zittingsrechter. Het verzoek van de verdediging strekte derhalve niet tot het verrichten van een onderzoekshandeling, zodat het bezwaarschrift dient te worden afgewezen.

5.De beoordeling.

De rechtbank overweegt dat in de zaken van de verdachten in het onderzoek Etenaken I het onderzoek ter terechtzitting in ieder geval is aangevangen op 6 december 2012, tijdens welke zitting de rechtbank de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris om de toegewezen onderzoekswensen uit te voeren en voorts dat onderzoek te verrichten dat haar nuttig en noodzakelijk voorkomt. Nu het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen staat voor de verdachte geen bezwaar meer open als bedoeld in artikel 182, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals eerder is aangenomen in de jurisprudentie, waaronder een uitspraak van deze rechtbank van 25 juli 2013 (ECLI:NL:RBZWB:2013:5654).
De rechtbank zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het bezwaarschrift.

6.De beslissing.

De rechtbank verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het bezwaarschrift.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. J.B. Smits en mr. J.J.A. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Moggré-Hengst en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 juli 2014.