ECLI:NL:RBZWB:2014:5312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
12/700138-10
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake voeging van stukken in strafzaak

Op 28 juli 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen een beslissing van de rechter-commissaris. De zaak betreft de afwijzing van een vordering ex artikel 149b van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de officier van justitie verzocht om de voeging van bepaalde stukken aan het dossier. De rechtbank overweegt dat de officier van justitie geen belang heeft bij een oordeel over de bevoegdheid van de rechter-commissaris, aangezien hij zelf de stukken aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank oordeelt dat er een zwaarwegend opsporingsbelang is dat in de weg staat aan kennisname door de verdediging van bepaalde onleesbaar gemaakte passages in het projectplan. De rechtbank verklaart het hoger beroep gegrond en verleent machtiging aan de officier van justitie om de voeging van deze onleesbare gedeelten achterwege te laten. Tevens wordt vastgesteld dat het instellen van hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris schorsende werking heeft, wat betekent dat de officier van justitie niet verplicht is om uitvoering te geven aan de beslissing van de rechter-commissaris totdat het hoger beroep is behandeld. De rechtbank benadrukt dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat er geen schorsende werking zou toekomen aan het instellen van appel tegen een beslissing van de rechter-commissaris.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 12/700138-10
Raadkamernummer: 14/517
Beslissing van de meervoudige raadkamer voor strafzaken d.d. 28 juli 2014, op het door de officier van justitie in de strafzaak tegen verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
op 26 maart 2014 ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van 13 maart 2014 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de afwijzing van de vordering ex artikel 149b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
gezien de stukken, waaronder:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 december 2014;
de beslissing van de rechter-commissaris van 24 januari 2014;
de brief van 31 januari 2014 van de officier van justitie aan de rechter-commissaris;
de beschikking van de rechter-commissaris van 13 maart 2014;
de appèlakte d.d. 26 maart 2014;
de appèlmemorie van de officier van justitie d.d. 23 april 2014, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 30 april 2014;
gelet op het onderzoek in raadkamer van 14 juli 2014, waarbij is verschenen en gehoord de officier van justitie in dit arrondissement mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk. Verdachte en de raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, zijn – hoewel deugdelijk opgeroepen – niet verschenen. De verdediging wordt ter zitting vertegenwoordigt door de raadslieden mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge, mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda en mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

1.Standpunten van partijen

De officier van justitie heeft – op de gronden als vermeld in de appèlmemorie – verzocht de beschikking van 13 maart 2014 van de rechter-commissaris te vernietigen. Dit dient primair te gebeuren omdat de rechter-commissaris niet bevoegd was om de beslissing van 24 januari 2014 te geven. De ruimte waarin de rechter-commissaris na een verwijzing door de zittingsrechter dient te handelen wordt beheerst en beperkt door artikel 316, derde lid, Sv. Nu de beslissing van 24 januari 2014 mede ten grondslag ligt aan de beschikking waarvan appèl, dient ook deze beslissing in de beoordeling te worden betrokken. Met betrekking tot de juridische aard van het concept projectplan (hierna: projectplan) wordt opgemerkt dat dit een intern document betreft en om die reden geen processtuk vormt. De officier van justitie heeft daarom subsidiair verzocht te beslissen dat het bedoelde stuk geen processtuk is. Hij ziet niet in hoe het kennisnemen van de informatie uit het projectplan van belang zou kunnen zijn voor het beantwoorden van de vragen zoals neergelegd in de artikelen 348 – 350 Sv.
Meer subsidiair heeft de officier van justitie verzocht een machtiging te verlenen tot het weigeren van de voeging van het projectvoorstel, voor zover het betreft alle door de officier van justitie onleesbaar gemaakte passages in het document ‘projectvoorstel onderzoek Etenaken’ in de strafdossiers van de onderscheiden verdachten in deze zaak. De gemarkeerde passages betreffen louter zaken van praktische aard in het kader van de tussen het openbaar ministerie en de politie te maken werkafspraken. Daarnaast zou het samenstel van de bewuste passages de verdediging, maar ook derden buiten deze procedure informatie verschaffen over de wijze waarop politie en justitie dergelijke onderzoeken plegen in te richten. Kennisneming van deze werkwijzen door de verdediging of door derden maakt dat zij daarop kunnen anticiperen en dat de informatiegaring, onderzoeksvoorbereiding en opsporingsmogelijkheden aan effectiviteit zullen inboeten. Daarnaast is de rechter-commissaris voorbijgegaan aan het complementaire bezwaar, waar het gaat om uitstraling naar de toekomst: de maatstaf ‘zwaarwegend opsporingsbelang’ heeft ook te gelden voor lopende en toekomstige onderzoeken, nu veeleer dezelfde werkwijze wordt gevolgd door politie en openbaar ministerie.
Ten slotte heeft de officier van justitie verzocht te bepalen dat aan het instellen van hoger beroep en cassatie tegen een beslissing van de rechter-commissaris op basis van artikel 149b Sv schorsende werking toekomt. Het standpunt van de verdediging dat instellen van dit appel niet in de weg staat aan uitvoering van de bestreden beslissing niet kan worden gevolgd. Doel en ratio van artikel 149b Sv verzetten zich namelijk hiertegen. Het aanwenden van een rechtsmiddel door het openbaar ministerie zou immers volkomen zinledig worden indien dit geen schorsende werking zou hebben, gezien de door het openbaar ministerie aangevoerde zwaarwegende opsporingsbelangen die zich verzetten tegen kennisneming door derden.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de officier van justitie op basis van artikel 446 Sv wel in hoger beroep had kunnen gaan tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 24 januari 2014. Door zich niet te verzetten tegen deze beslissing van de rechter-commissaris heeft de officier van justitie zich kennelijk neergelegd bij de bevoegdheid van de rechter-commissaris.

2.Overwegingen

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank overweegt allereerst dat tegen de beslissing van de rechter-commissaris van
24 januari 2014 geen hoger beroep op grond van artikel 446 Sv openstaat, nu dit geen beslissing betreft op een krachtens het Wetboek van Strafvordering genomen vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie geen belang heeft bij een beslissing op de primair en subsidiair door hem gedane verzoeken. De officier van justitie heeft immers naar aanleiding van de beslissing van 24 januari 2014 van de rechter-commissaris het projectplan met gestreepte passages aan het dossier toegevoegd. De officier van justitie is bevoegd tot het toevoegen van stukken aan het dossier.
Het stuk is door het toevoegen aan het dossier een processtuk geworden. De vraag of toevoeging van het stuk kan bijdragen aan beantwoording van één van de vragen zoals neergelegd in de artikelen 348 – 350 Sv is daarmee afdoende beantwoord.
Met betrekking tot het door de officier van justitie meer subsidiair aangevoerde verzoek overweegt de rechtbank als volgt. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het samenstel van de onleesbaar gemaakte delen van het projectplan niet zodanige informatie over het onderhavige onderzoek, dan wel andere onderzoeken, bevat dat gezegd kan worden dat inbreuk wordt gemaakt op een zwaarwegend opsporingsbelang indien deze ter kennis komen van de verdediging, en dat evenmin sprake is van schending van één van de andere belangen genoemd in artikel 187d, eerste lid, Sv. Zij maakt slechts een uitzondering waar het betreft het rechtstreekse telefoon- en faxnummer van [naam], vermeldt op pagina 1.
De rechtbank heeft in raadkamer het geschoonde en het ongeschoonde exemplaar van het projectplan gezien. De rechtbank heeft geconstateerd dat de onleesbaar gemaakte passages informatie geven over en inzicht geven in de geplande onderzoeksopzet in deze zaak in dat stadium, waardoor ook meer in het algemeen inzicht wordt gekregen in de wijze waarop politie en het openbaar ministerie dergelijke (grote) opsporingsonderzoeken plegen in te richten. De rechtbank is daarom van oordeel dat een zwaarwegend opsporingsbelang eraan in de weg staat dat de verdediging en de verdachte kennis nemen van de onleesbaar gemaakte passages in het projectplan. Kennisneming daarvan kan ook in een ruimer kader schadelijk zijn, omdat bekendwording van de werkwijze van de politie in dergelijke onderzoeken een beperking kan opleveren van de middels die werkwijze te vergaren onderzoeksinformatie.
De rechtbank zal het appel van de officier van justitie daarom gegrond verklaren en een machtiging ex artikel 149b Sv verlenen om voeging van de in het thans reeds toegevoegde projectplan onleesbaar gemaakte gedeelten achterwege te laten.
Aangaande de vraag of het instellen van hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris op een vordering ex artikel 149b Sv schorsende werking heeft voor de op de officier van justitie rustende verplichting om aan die beslissing uitvoering te geven, stelt de rechtbank vast dat dit artikel 446 Sv niet volgt en ook overigens niet bij wet is vastgelegd.
Gelet op de aard van de vordering ex artikel 149b Sv, de daarmee gemoeide belangen en de onomkeerbaarheid van de gevolgen van het vroegtijdig uitvoering geven aan de beslissing van de rechter-commissaris door de officier van justitie, stelt de rechtbank daarnaast vast dat de appelmogelijkheid zinledig wordt indien hieraan geen schorsende werking toe zou komen. De rechtbank overweegt dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat geen schorsende werking toekomt aan het instellen van appel tegen een beslissing van de rechter-commissaris op een vordering ex artikel 149d Sv. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan dit appel schorsende werking toekomt.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het door de officier van justitie ingestelde
hoger beroep gegrond;
-
machtigtde officier van justitie om voeging van de thans onleesbaar gemaakte gedeelten uit het projectplan achterwege te laten.
Deze beschikking is gegeven te Middelburg op 28 juli 2014 door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. J.B. Smits en mr. J.J.A. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. Moggré-Hengst, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.