Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Standpunten van partijen
2.Overwegingen
3.Beslissing
hoger beroep gegrond;
machtigtde officier van justitie om voeging van de thans onleesbaar gemaakte gedeelten uit het projectplan achterwege te laten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 28 juli 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen een beslissing van de rechter-commissaris. De zaak betreft de afwijzing van een vordering ex artikel 149b van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de officier van justitie verzocht om de voeging van bepaalde stukken aan het dossier. De rechtbank overweegt dat de officier van justitie geen belang heeft bij een oordeel over de bevoegdheid van de rechter-commissaris, aangezien hij zelf de stukken aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank oordeelt dat er een zwaarwegend opsporingsbelang is dat in de weg staat aan kennisname door de verdediging van bepaalde onleesbaar gemaakte passages in het projectplan. De rechtbank verklaart het hoger beroep gegrond en verleent machtiging aan de officier van justitie om de voeging van deze onleesbare gedeelten achterwege te laten. Tevens wordt vastgesteld dat het instellen van hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris schorsende werking heeft, wat betekent dat de officier van justitie niet verplicht is om uitvoering te geven aan de beslissing van de rechter-commissaris totdat het hoger beroep is behandeld. De rechtbank benadrukt dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat er geen schorsende werking zou toekomen aan het instellen van appel tegen een beslissing van de rechter-commissaris.