In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, die in het bezit was van een parkeer(schijf)vergunning, had zijn auto geparkeerd zonder de vergunning zichtbaar in de auto te plaatsen, wat in strijd is met de vergunningsvoorwaarden. Tijdens een controle door de gemeente werd geen vergunning of betaalbewijs aangetroffen, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 1,30 aan parkeerbelasting en € 54,00 aan kosten van naheffing. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende op de hoogte was van de voorwaarden voor het gebruik van de vergunning en dat hij de parkeermeter had moeten in werking stellen. Aangezien hij dit niet had gedaan, was de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor rechtsgeldig parkeren met de vergunning. De uitspraak benadrukt het belang van het zichtbaar plaatsen van de vergunning in de auto en bevestigt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en gaf aan dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.