ECLI:NL:RBZWB:2014:4629

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_7474
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de 30%-regeling bij grensarbeiders en de berekening van de algemene compensatie

In deze zaak, uitgesproken op 26 juni 2014 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de toepassing van de 30%-regeling voor grensarbeiders centraal. De belanghebbende, woonachtig in Nederland, werkt voor een Belgische werkgever en heeft een beschikking voor de 30%-regeling ontvangen. De rechtbank behandelt de vraag of het Belgische loon voor de berekening van de algemene compensatie moet worden vastgesteld met toepassing van deze regeling. De rechtbank oordeelt dat er feitelijk geen vergoeding voor extraterritoriale kosten is overeengekomen voor het Belgische loon. Hierdoor moet voor de berekening van de algemene compensatie worden uitgegaan van het Belgische loon zonder splitsing in een deel loon en een deel vrije vergoeding, dus zonder toepassing van de 30%-regeling. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

De belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2009 verzocht om een teruggaaf op basis van de algemene compensatieregeling. De inspecteur heeft echter geen teruggaaf verleend, wat leidde tot het indienen van bezwaar door de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht heeft geoordeeld dat de 30%-regeling niet van toepassing is op het Belgische loon, omdat er geen afzonderlijke vergoeding voor extraterritoriale kosten is overeengekomen. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken die de basis vormen voor deze beslissing.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken tussen werkgever en werknemer over vergoedingen voor extraterritoriale kosten en de gevolgen daarvan voor belastingaanslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/7474
Uitspraak van 26 juni 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 27 november 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]H.96).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Leiden, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende woont sinds 1 januari 2009 in Nederland.
2.2.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar werkzaam bij [NV 1] gevestigd te Antwerpen (België). [NV 1] beschikt over een vaste inrichting in Nederland. Belanghebbende verrichtte zijn werkzaamheden zowel in België als in Nederland. Zijn looninkomsten bedroegen in 2009 in totaal € 222.151. Over de in België gewerkte dagen heeft belanghebbende een bedrag van € 151.462 aan loon genoten, over de in Nederland gewerkte dagen een bedrag van € 70.689. De inspecteur heeft aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend over het in België genoten loon van € 151.462.
2.3.
Belanghebbende heeft samen met [NV 1] verzocht om toepassing van de 30%-regeling ingevolge artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) (tekst 2009). Met dagtekening 5 februari 2009 heeft de inspecteur aan belanghebbende een beschikking toepassing 30%-regeling afgegeven met ingangsdatum 1 januari 2009 en een looptijd tot en met 31 december 2018.
2.4.
Ingevolge artikel 27, paragraaf 1, van het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001 (het Verdrag), heeft belanghebbende recht op de algemene compensatieregeling voor grensarbeiders.
2.5.
In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2009 heeft belanghebbende verzocht de teruggaaf op grond van de algemene compensatieregeling vast te stellen op een bedrag van € 30.311. Voor de berekening van de algemene compensatie heeft belanghebbende het Belgische loon herrekend met toepassing van de 30%-regeling op een bedrag van € 106.023. Vervolgens is belanghebbende uitgegaan van een fictief in Nederland belastbaar loon van in totaal € 176.712, aftrek eigen woning van € 995 en een bedrag van € 72.537 aan Belgische personenbelasting met opcentiemen.
2.6.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur geen teruggaaf verleend op grond van de algemene compensatieregeling. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de teruggaaf berekend op € 5.424. Voor de berekening van de algemene compensatieregeling is de inspecteur uitgegaan van een fictief in Nederland belastbaar loon van in totaal € 222.151, aftrek eigen woning van € 995 en een bedrag van € 72.537 aan Belgische personenbelasting met opcentiemen.
2.7.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of voor de berekening van de algemene compensatie het Belgische loon bepaald dient te worden met toepassing van de 30%-regeling. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. In beroep heeft belanghebbende verzocht om een teruggaaf op grond van de compensatieregeling van € 29.052.
2.8.
Ingevolge artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet LB behoren vergoedingen, in redelijkheid, ter zake van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst (extraterritoriale kosten) tot de vrije vergoedingen. Op grond van artikel 9, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (Uitvoeringsbesluit) wordt in ieder geval 30% van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst, voor zover ter zake geen recht bestaat op voorkoming van dubbele belasting, tot de extraterritoriale kosten gerekend (de bewijsregel).
2.9.
In de toelichting op artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 9, eerste lid, bevat de bewijsregels als zodanig. Deze houdt in dat vergoedingen aan extraterritoriale werknemers van kosten van verblijf buiten het land van herkomst in elk geval worden beschouwd als vrije vergoeding voor extraterritoriale kosten tot een bedrag ter omvang van de som van 30% van de grondslag en het bedrag van de schoolgelden. (…)
Het gaat hier om vergoedingen van extraterritoriale kosten. Dit houdt in dat een dergelijke vergoeding afzonderlijk van het loon moet zijn overeengekomen. Administratieve splitsing van het loon in een deel loon en een deel vergoeding is dus niet mogelijk. (…)”
(Besluit van 20 december 2000 tot aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten, Nota van Toelichting, Stb. 2000, 640).
2.10.
De algemene compensatieregeling van artikel 27, paragraaf 1 van het Verdrag bepaalt dat, ter vaststelling van de algemene compensatie, berekend moet worden hoeveel belasting en premie in Nederland “zou zijn geheven indien zij die beloningen uit Nederland zouden hebben verkregen en Nederland daarover belasting en premie als is bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen zou hebben geheven”. De compensatie bedraagt het verschil tussen de feitelijk verschuldigde Nederlandse en Belgische inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen en de Nederlandse inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen die verschuldigd zouden zijn, indien de beloningen uit Nederland afkomstig zouden zijn en Nederland daarover inkomstenbelasting en premies zou mogen heffen.
2.11.
Vaststaat dat belanghebbende met zijn werkgever voor de in België te werken dagen geen vergoeding van extraterritoriale kosten afzonderlijk van het loon is overeengekomen. Uitgaande van de fictie dat het Belgische loon geheel uit Nederland afkomstig zou zijn (zie onder 2.10), zou een administratieve splitsing van dat loon in een deel loon en een deel onbelaste vergoeding gelet op het in 2.9 overwogene niet mogelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient dan voor de berekening van de algemene compensatie van artikel 27, paragraaf 1 van het Verdrag te worden uitgegaan van het Belgische loon zonder splitsing van het loon in een deel loon en een deel vrije vergoeding, dus zonder toepassing van de 30%-regeling. De fictie als genoemd onder 2.10 gaat niet zover dat ook fictief moet worden uitgegaan van de toepassing van de 30%-regeling op een gedeelte van het loon ten aanzien waarvan feitelijk geen vergoeding voor extraterritoriale kosten is overeengekomen (het Belgische loon). De omstandigheid dat de vergoeding wel is overeengekomen en ontvangen voor de in Nederland te werken dagen en de omstandigheid dat, indien geen sprake geweest zou zijn van Belgisch loon maar van Nederlands loon er mogelijk wel een kostenvergoeding zou zijn overeengekomen, maken dat niet anders. Het gelijk is aan de inspecteur.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 26 juni 2014 door mr.dr. M.L.M. van Kempen, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr.drs. M.H. van Schaik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier. Bij verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr.drs. M.M. de Werd.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.