ECLI:NL:RBZWB:2014:4201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
AWB 13_7025
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Op 17 juni 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een verzoek om naturalisatie had ingediend. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.J.J. Jansen, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn verzoek om het Nederlanderschap te verlenen was afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 6 mei 2014, waarbij eiser aanwezig was met een tolk en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. E.R.M. de Kock.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 november 2011 een verzoek om naturalisatie heeft ingediend, mede ten behoeve van zijn minderjarige zoon. Het verzoek werd aanvankelijk afgewezen op 3 april 2013, en het bestreden besluit verklaarde de bezwaren van eiser ongegrond. Eiser stelde dat hij niet in staat was om de vereiste documenten te overleggen, waaronder een geldig buitenlands reisdocument, en voerde aan dat hij in bewijsnood verkeerde. Hij verwees naar deregistratieproblematiek en de moeilijkheden om documenten te verkrijgen uit Azerbeidzjan, zijn land van herkomst.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiser niet in bewijsnood verkeerde. Eiser had niet aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om de benodigde documenten te verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat het verlenen van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht is, en dat de identiteit en nationaliteit van de verzoeker zorgvuldig moeten worden onderzocht. Aangezien eiser geen geldig buitenlands reisdocument had overgelegd, kon zijn identiteit en nationaliteit niet worden vastgesteld, waardoor zijn verzoek om naturalisatie werd afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/7025 RWNL

uitspraak van 17 juni 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen,

en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (staatssecretaris), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 oktober 2013 (bestreden besluit) van de staatssecretaris inzake de afwijzing van zijn verzoek om hem het Nederlanderschap te verlenen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 6 mei 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam tolk] als tolk in de Russische taal. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.R.M. de Kock.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 november 2011 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend, mede ten behoeve van zijn minderjarige zoon [naam persoon1]. Bij besluit van 3 april 2013 (primair besluit) is dat verzoek afgewezen. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en stelt daartoe het volgende. Eiser stelt alles in het werk te hebben gesteld om nadere stukken te verstrekken, alsmede een vertaling en legalisatie van die stukken. Er is gemotiveerd op gewezen dat nadere documenten niet in het geding konden worden gebracht en is er een gemotiveerd beroep gedaan op bewijsnood. Eiser heeft gewezen op de deregistratieproblematiek, alsmede het gegeven dat zijn zoon hier te lande is geboren en opgegroeid. In zijn aanvullende gronden wijst eiser op het ambtsbericht inzake Azerbeidzjan van 30 maart 2010 waarin volgens hem staat dat een geldig identiteitsbewijs noodzakelijk is voor de aanvraag van een paspoort en dat dit document alleen wordt afgegeven aan personen die reeds over een dergelijke kaart beschikken. Eiser stelt hierover niet te beschikken en ook nimmer hieraan te kunnen geraken. Voorts wijst eiser op het thematische ambtsbericht van juli 2011 waaruit blijkt dat personen zoals eiser, die midden van de jaren 90 uit Azerbeidzjan zijn vertrokken hun staatsburgerschap zijn verloren en dat het daarom voor eiser niet mogelijk is de vereiste documenten te verkrijgen om zijn nationaliteit aan te tonen. De fysieke aanwezigheid van eiser in Azerbeidzjan kan hieraan niet bijdragen en bovendien kan niet van hem worden verlangd dat hij zich naar Azerbeidzjan begeeft gelet op de uitspraak inzake zijn uitlevering en hetgeen is gesteld in zijn asielprocedure.
3.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge het vijfde lid, van dit artikel, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens paragraaf 3.5.1 van de toelichting bij artikel 7 van de RWN van de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (Handleiding), dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
In paragraaf 3.5.2. van de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
4.
Partijen hebben ter zitting, met een verwijzing naar het bestreden besluit, het standpunt ingenomen dat het geschil thans slechts ziet op het niet overleggen van een geldig buitenlands reisdocument.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de staatssecretaris terecht het verzoek van eiser om naturalisatie heeft afgewezen.
Vooropgesteld moet worden dat het verlenen van het Nederlanderschap, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is, zodat in het kader van de procedure tot verlening ervan juist de identiteit en nationaliteit van de verzoeker het voorwerp van onderzoek dient te zijn (vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS: 2011:BT6673 en 22 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI1881). Gelet hierop is de staatssecretaris bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs van de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit te verlangen. De staatssecretaris hanteert hierbij beleidsregels die zijn neergelegd in de Handleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet onredelijk. Tevens kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een verwijzing naar informatie zoals die in de asielrechtelijke procedure is aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat eiser houder is van een verblijfsvergunning regulier, zodat hij in overeenstemming met het beleid in beginsel moet voldoen aan de voorwaarden van het overleggen van een geldig buitenlands paspoort. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser bij het verzoek tot naturalisatie geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Eiser beroept zich op bewijsnood.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet in bewijsnood verkeerde.
In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
Ook volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2012: BV2474) kan pas worden geconcludeerd dat degene die naturalisatie verzoekt in bewijsnood verkeert, als met bewijsstukken is aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van het vereiste document.
Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat dat eiser niet aan die inspanningsverplichting heeft voldaan.
Eiser stelt dat sprake is van deregistratieproblematiek en dat hij daarom niet in het bezit kan komen van een buitenlands reisdocument. Weliswaar is aannemelijk dat in Azerbeidzjan deregistratie heeft plaatsgevonden, maar onduidelijk is of hiervan ook in geval van eiser sprake is. Eiser heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn Armeense etniciteit niet de vereiste documenten kan verkrijgen.
Voorts is eiser geen houder van een verblijfsvergunning asiel. Er doen zich dus geen asielgerelateerde gronden voor waardoor van eiser niet gevergd kan worden om naar zijn land van herkomst af te reizen. Dat het voor hem, zoals hij stelt, gevaarlijk is om naar dat land te reizen om de voor de naturalisatie benodigde documenten te verkrijgen, betekent niet dat hij in bewijsnood verkeert. Voor zover hij al niet zelfstandig naar Azerbeidzjan zou kunnen reizen, heeft eiser ook niet aangetoond dat hij niet via een in Azerbeidzjan verblijvende (professionele) derde voormelde documenten kan verkrijgen.
Ook is niet gebleken dat eiser op enigerlei andere wijze heeft getracht om documenten ter onderbouwing van zijn nationaliteit te verkrijgen. De omstandigheid dat de uitlevering van eiser ontoelaatbaar is geacht doet hieraan niet af. De overige door eiser aangevoerde omstandigheden maken niet dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen, dat van bewijsnood geen sprake is.
Met de staatssecretaris is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een paspoort. Aan dit oordeel doet niet af dat de voornoemde minderjarige zoon van eiser in Nederland is geboren en opgegroeid.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld stellen dat nu eiser geen buitenlands reisdocument heeft overlegd zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan en zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap aan hem en zijn minderjarige zoon niet voor inwilliging in aanmerking komt.
5.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.