Op 23 januari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoek tot kwijtschelding van een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde had eerder, in 2003, een betalingsverplichting opgelegd gekregen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van EUR 14.364,00, na een veroordeling voor het dealen in cocaïne. Het verzoek tot kwijtschelding werd ingediend op 6 juni 2013 en behandeld op 9 januari 2014. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.J.M. van den Brûle, stelde dat zijn financiële situatie schrijnend was en dat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De officier van justitie, mr. G.V. van der Hofstede, concludeerde tot afwijzing van het verzoek, wijzend op de reeds bekende beperkte draagkracht van de veroordeelde ten tijde van de eerdere uitspraak.
De rechtbank overwoog dat de veroordeelde, nu hij 60 jaar oud was en lijdt aan langdurige medische klachten, niet in staat was om in de toekomst aan zijn verplichtingen te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de financiële situatie van de veroordeelde structureel uitzichtloos was en dat er sprake was van een uitzonderingssituatie, zoals bedoeld in de Aanwijzing afpakken van het Openbaar Ministerie. De rechtbank besloot daarom het restant van de ontnemingsmaatregel volledig kwijt te schelden, waarmee het verzoek om de maatregel niet ten uitvoer te leggen niet meer relevant was. De beslissing is genomen op basis van artikel 577b lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.