ECLI:NL:RBZWB:2014:277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2232
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van de aanslag precariobelasting voor een roeiboot in Breda

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2014 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een aanslag precariobelasting die aan een belanghebbende was opgelegd voor het hebben van een ligplaats voor een roeiboot in Breda. De gemeente had de ligplaatsen ingedeeld in twee categorieën: ligplaatsen voor woonschepen en ligplaatsen voor roeiboten. Voor een roeiboot gold een vast tarief van € 115, terwijl het tarief voor een woonschip afhankelijk was van de afmetingen van het schip. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van deze twee gevallen ongelijk was, omdat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging was voor het verschil in tariefstelling. De rechtbank vernietigde de aanslag en verklaarde de relevante bepalingen van de Verordening precariobelasting als onverbindend. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar geen rechtvaardiging had aangedragen voor de ongelijkheid in behandeling van gelijke gevallen, wat leidde tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling in belastingheffing en de noodzaak voor gemeenten om een redelijke rechtvaardiging te hebben voor verschillen in belastingtarieven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/2232
Uitspraak van 22 januari 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over 2012 een aanslag precariobelasting ([aanslagnummer]) opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2013 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen op 18 april 2013 digitaal beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van mevrouw [M], en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.6.
Bij brief van 2 oktober 2013 heeft de rechtbank partijen bericht dat de procedure op grond van artikel 8:10 van de Awb is verwezen naar de meervoudige belastingkamer. Het onderzoek is daarbij heropend en de op de zitting van 26 september 2013 aangekondigde mondelinge uitspraak is daarmee komen te vervallen.
1.7.
Met schriftelijk toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende benut in 2012 een ligplaats voor zijn roeiboot aan [adres] in [woonplaats], ligplaatsnummer [nummer]. De roeiboot is ongeveer 2,5 meter lang. [adres] bevindt zich op grond die eigendom is van de gemeente Breda.
2.2.
Voor het hebben van de ligplaats is aan belanghebbende de onderhavige aanslag ten bedrage van € 115 opgelegd. Deze aanslag is gebaseerd op de Verordening precariobelasting Breda 2012 (hierna: de Verordening) van de gemeente, vastgesteld door de raad van de gemeente Breda in de openbare vergadering van 22 december 2011. De tekst van de Verordening is geplaatst op de websites www.breda.nl en www.overheid.nl. Van de plaatsing op deze websites is mededeling gedaan in het Stadsblad van 28 december 2011. Hierbij is tevens vermeld dat de Verordening kan worden ingezien bij de balie Voorlichting in het Stadskantoor en dat op verzoek een afschrift kan worden verkregen.
2.3.
Per 1 januari 2012 luidde de tekst van de Verordening, voor zover hier van belang, als volgt.
"(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is ieder:
a. (…)
b. van wie, dan wel ten behoeve van wie, voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen.
(…)
Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De precariobelasting wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)".
2.4.
De hiervoor in artikel 6 genoemde tarieventabel maakt deel uit van de Verordening. Voor zover hier van belang, luidt de tekst van de tarieventabel voor het jaar 2012 als volgt:
“7.3 Het tarief bedraagt voor het hebben van een ligplaats met een roei- of motorboot, sloep, kano, vissersbootje en dergelijke vaartuigen per vaartuig, per jaar of korter
€ 115.
7.3.1
Het tarief bedraagt voor hebben van een ligplaats met een woonschip, per vaartuig, per strekkende meter (gemeten langs de grootste lengte van het woonschip) per jaar of korter € 9,23.“
De tarieven voor het jaar 2011 bedroegen respectievelijk € 25,45 (roei- motorboot etc.) en € 9,03 (woonschip).
2.5.
In de voor het kalenderjaar 2012 geldende tekst van artikel 7.3.1 is bepaald dat voor het hebben van een ligplaats met een woonschip, per vaartuig, per strekkende meter (gemeten langs de grootste lengte van het woonschip) per jaar of korter een tarief van € 9,23 geldt. Dit tarief is ten opzichte van het voorgaande jaar indexmatig met 2,25 % verhoogd (tarief 2011: € 9,03).
2.6.
In het raadsvoorstel tot vaststelling van de belastingverordeningen 2012 is over de tariefsverhoging het volgende opgenomen:
“Precariobelasting 2012
(…)
De tarieven precariobelasting zijn in het algemeen al geruime tijd (decennia) geleden vastgesteld en sindsdien alleen maar indexmatig verhoogd. Zoo ook voor 2012 met 2,25%.
(…)
Voorgesteld wordt om enkele tarieven precariobelasting extra te verhogen. Dit betreft:
(…)
c. Roeiboten
De inkomsten voor roeiboten bestaan in Breda uit twee componenten, de leges en precario. De leges wordt geheven voor de vergunning om een roeibootligplaats te verkrijgen. Dit tarief is kostendekkend. Het totale product roeibootjes is niet kostendekkend. Het is mogelijk om de tarieven precariobelasting hiervoor te verhogen.
Een verhoging van het tarief is gerechtvaardigd uit het oogpunt van regulering (voorkomen wildgroei) en vanwege de noodzakelijke activiteiten zoals toezicht & handhaving om het uiterlijk aanzien van de stad/singels hoog te houden. Ook hier is een tariefsvergelijking met andere steden gemaakt. Dit heeft uitgewezen dat het betreffende tarief landelijk ongeveer € 115 is.
Het voorstel is om het hierboven genoemde tarief in te stellen voor precariobelasting roeiboten in Breda met ingang van 2012. Het tarief in Breda is in 2011 € 26,00 per boot per jaar. Het voorgestelde tarief is in overeenstemming met landelijke gehanteerde tarieven.”
2.7.
De aanslag is op correcte wijze berekend naar de maatstaven en tarieven zoals opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag precariobelasting 2012 rechtmatig is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft allereerst gesteld dat de gemeente niet bevoegd is precariobelasting te heffen voor zijn ligplaats omdat in de Verordening het water in de singels niet is gedefinieerd als gemeentegrond.
4.2.
Ingevolge artikel 228 van de gemeentewet kan voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, een precariobelasting worden geheven. Op grond van artikel 20, aanhef en onderdeel d van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek omvat de eigendom van de grond tevens “het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat”. Nu de ligplaats van belanghebbendes vaartuig boven gemeentegrond wordt gehouden, is de heffingsambtenaar bevoegd om voor het innemen van die ligplaats precariobelasting te heffen.
4.3.
Belanghebbende meent dat de heffing van precariobelasting in dit geval willekeurig en niet redelijk is, omdat tegenover de belastingheffing geen aanwijsbare dienst staat.
4.4.
Deze stelling van belanghebbende kan niet slagen. De precariobelasting moet worden aangemerkt als een belasting en niet als een recht dat wordt geheven voor het verrichten van een individuele tegenprestatie. Omdat sprake is van een algemene belasting, is ook niet relevant of belanghebbende al dan niet profijt heeft van de besteding van de opbrengst daarvan.
4.5.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat de Verordening niet, althans niet op de juiste wijze, bekend is gemaakt, zodat een wettelijke grondslag voor de heffing ontbreekt.
4.6.
Alvorens in werking te treden dient een verordening kenbaar te zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is met de publicatie op de websites www.breda.nl en www.overheid.nl. en de mededeling in het Stadsblad van 28 december 2011, gelet op artikel 3:42, eerste lid, van de Awb, voldaan aan de voor bekendmaking van de Verordening gestelde eisen. Aangezien de vaststelling van de Verordening door de gemeenteraad een besluit van algemene strekking is, geschiedt de bekendmaking ervan niet door toezending of uitreiking aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
Dat (een aantal) booteigenaren pas in de loop van 2012 na ontvangst van de aanslag kennis hebben genomen van het nieuwe tarief, maakt dit niet anders.
4.7.
Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat de aanslag moet worden vernietigd omdat de heffingsambtenaar bij het doen van uitspraak op bezwaar de wettelijke termijn van 6 weken op grond van artikel 7:10 Awb niet in acht heeft genomen, faalt deze grief. Een dergelijke termijnoverschrijding kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vernietiging van de aanslag.
4.8.
Tot slot heeft belanghebbende gesteld dat de hoogte van het belastingtarief onredelijk en willekeurig is. Voor het benutten van een ligplaats met een roeibootje geldt een tarief van € 115, terwijl voor het benutten van een ligplaats met een woonschip slechts een tarief van € 9,23 per meter geldt. Ook is het tarief voor roeiboten in 2012 ten opzichte van 2011 met € 89 gestegen, een verhoging waarvoor geen deugdelijke onderbouwing is gegeven, aldus belanghebbende, waardoor sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.
4.9.
Vooropgesteld moet worden dat gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing. Daarbij gelden als randvoorwaarden dat de gemaakte keuze niet in strijd mag komen met algemene rechtsbeginselen - in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel - en dat de heffing niet mag leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het geven van de bevoegdheid tot het instellen van de desbetreffende heffing niet voor ogen kan hebben gehad.
4.10.
Op basis van de Verordening wordt door de gemeente Breda precariobelasting geheven voor het hebben van een ligplaats met een (drijvend) voorwerp aan de singel. Met andere woorden voor het in gebruik nemen van oeverruimte en water. In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank, behoudens de afmetingen, geen verschil tussen een roeibootje zoals dat van belanghebbende en een woonschip. Voor de heffing van precariobelasting zijn een ligplaats met een roeiboot en een ligplaats met een woonschip naar het oordeel van de rechtbank daarom gelijke gevallen.
4.11.
Voor de hoogte van het verschuldigde tarief heeft de gemeente de ligplaatsen ingedeeld in twee categorieën: ligplaatsen met een woonschip en ligplaatsen met een roeiboot. Voor een roeiboot geldt, ongeacht de afmetingen, een vast tarief. Voor een woonschip is het tarief gekoppeld aan de afmetingen van het schip. Het tarief voor een ligplaats met een roeiboot is in 2012 met € 89 verhoogd tot € 115. Het tarief voor een woonschip is in 2012 indexmatig met 2,25% verhoogd. Het gevolg van deze tariefstelling en tariefsverhoging is dat in 2012 voor een roeibootje van 2,5 meter, zoals dat van belanghebbende, € 115 belasting betaald moet worden, terwijl voor een woonschip van 10 meter (slechts) € 92,30 verschuldigd is. Met andere woorden door deze tariefstelling en tariefsverhoging worden voor de heffing van precariobelasting gelijke gevallen verschillend behandeld. Voor dit verschil in behandeling bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen objectieve en redelijke rechtvaardiging. Uit de onder 2.6. opgenomen toelichting van de raad blijkt dat de tariefsverhoging is gerechtvaardigd uit het oogpunt van regulering en toezicht en handhaving van het uiterlijk van de singels. Een rechtvaardiging om voor de roeiboten een aanzienlijk hoger tarief toe te passen dan voor de in de singels gelegen woonschepen wordt hiermee niet gegeven. Ook is in de toelichting van de raad aangevoerd dat “het totale product roeibootjes” niet kostendekkend is. Maar dat dat wél het geval is bij de woonschepen is gesteld noch aannemelijk geworden. Bovendien leidt een verschil in kostendekkendheid, indien aanwezig, er niet toe dat geen sprake is van gelijke gevallen. Er is immers sprake van een belasting en niet van een recht. Ook dit kan dus geen rechtvaardiging zijn voor de eenzijdigheid van de tariefsverhoging. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar nog aangevoerd dat hij zich zou kunnen indenken dat voor het hebben van een ligplaats met een woonschip minder wordt geheven omdat met een woonschip in tegenstelling tot een roeiboot minder wordt gevaren en de gemeente kosten maakt om de vaarwegen zo goed mogelijk bevaarbaar te houden. Het is echter niet aannemelijk geworden dat de raad de tariefsverhoging op dit argument, wat daar verder ook van zij, heeft gebaseerd.
4.12.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden, waarvoor de heffingsambtenaar geen rechtvaardiging heeft aangedragen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de onderhavige tariefstelling tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid tot heffing van precariobelasting niet het oog kan hebben gehad. Deze omstandigheid brengt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 7.3 van de bij de Verordening behorende tarieventabel voor belanghebbende verbindende kracht mist, met als gevolg dat de onderhavige aanslag dient te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 januari 2014 door mr. D. Hund, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.