In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2007. De inspecteur had aan de belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd vanwege niet verantwoorde inkomsten uit beveiligingswerkzaamheden, waarbij hij een belastbaar inkomen van € 36.638 had vastgesteld. De belanghebbende had echter geen aangifte gedaan, omdat er geen aangiftebiljet was uitgereikt. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende de door hem verdedigde omvang van de inkomsten had genoten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in 2007 een bijstandsuitkering ontving en daarnaast inkomsten uit dienstbetrekking had. De inspecteur had de inkomsten uit beveiligingswerkzaamheden geschat op € 25.257,50, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende dit bedrag daadwerkelijk had ontvangen. De rechtbank heeft de inkomsten uit overige werkzaamheden schattenderwijs vastgesteld op € 10.000, wat leidde tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.381.
Daarnaast heeft de rechtbank de vergrijpboete, die oorspronkelijk 50% van de te weinig betaalde IB/PV bedroeg, verminderd tot € 700, omdat de belanghebbende niet opzettelijk had gehandeld, maar wel grove schuld had. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, en de proceskosten vergoed.