ECLI:NL:RBZWB:2014:2718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
AWB-12_7055
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwkosten en legesheffing voor biogasinstallatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Reimerswaal over de legesheffing voor een biogasinstallatie. De heffingsambtenaar had aan de B.V. bij nota van 19 oktober 2011 een bedrag van € 365.486,90 aan leges in rekening gebracht, gebaseerd op bouwkosten van € 30.225.000. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 213.214,91. De B.V. heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij een lagere bouwkostenraming van € 7.108.066,01 heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van de bio-ontzwavelingsinstallatie en overige installaties noodzakelijk zijn voor de werking van de biogasinstallatie en dus tot de bouwkosten behoren. De GPP-Unit daarentegen is niet essentieel voor de werking van de installatie en de kosten daarvan zijn daarom niet inbegrepen in de bouwkosten voor de legesheffing. De rechtbank heeft geoordeeld dat de leges moeten worden verminderd tot € 143.471, rekening houdend met de vastgestelde bouwkosten van € 11.723.760. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de B.V. tot een bedrag van € 1.225,06. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/7055
uitspraak van 24 april 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Reimerswaal,
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende bij nota van 19 oktober 2011 € 365.486,90 leges in rekening gebracht.
1.2.
Na bezwaar van belanghebbende is het bij uitspraak van 22 oktober 2012 het bedrag aan leges verminderd tot € 213.214,91.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld bij brief van 30 november 2012. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van € 310. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014 te Middelburg voor de enkelvoudige kamer van deze rechtbank. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting alsmede de daar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat op 5 februari 2014 aan partijen is gezonden.
1.5.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Belanghebbende heeft na de mondelinge behandeling op 30 januari 2014 een nader stuk ingezonden waar de heffingsambtenaar op heeft kunnen reageren. Met instemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens de behandeling gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft op 30 september 2010 bij de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving van de gemeente Reimerswaal (verder: de gemeente) een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een biogasinstallatie aan de [adres] te [plaats Y]. De bouwvergunning is verleend op 27 april 2011. De installatie bestaat voornamelijk uit grote tanks die onderling zijn verbonden en installaties daarbij en daarin.
2.2.
Bij brief van 19 oktober 2011 heeft de [A] namens Burgemeester en Wethouders van de gemeente belanghebbende bericht dat de bouwkosten voor de berekening van de leges ambtshalve zijn vastgesteld op € 30.225.000 en dat voor het in behandeling nemen van de aanvraag € 365.486,90 aan leges in rekening werd gebracht.
2.3.
Belanghebbende heeft bij haar bezwaarschrift een berekening van de bouwkosten overgelegd van [B BV] (verder: [B BV]). Die berekening kwam uit op € 7.108.066,01. Vervolgens heeft [A] namens Burgemeester en Wethouders van de gemeente aan belanghebbende meegedeeld dat hij de bouwkosten opnieuw had laten berekenen door [C] (verder: [C]) en dat daaruit een bedrag aan bouwkosten kwam € 17.535.668. Dit heeft geresulteerd in de vermindering van de leges.
2.4.
Het verschil in bouwkosten van ruim € 10 miljoen tussen de berekening van [B BV] en die van [C] kan worden verklaard doordat [C] ook de bouwkosten van de installaties heeft meegenomen en [B BV] niet. In het bedrag van ruim € 10 miljoen zijn de bouwkosten begrepen van:
- de bio-ontzwavelingsinstallatie (€ 1 miljoen). Dit is een mengtank, bestaande uit een silo met daaraan verbonden apparaten en buizen waarmee zwavel uit mest kan worden gehaald. Daarbij komt zuurstof in de mest. Deze installatie wordt in de stukken aangeduid als Bidox, 6 stuks. De silo heeft een levensduur van ongeveer 30 jaar; de levensduur van de installatie is korter.
- de GPP-Unit (bouwkosten € 5,5 miljoen). Dit is een groengasinstallatie die kan worden geleased. De installatie staat in containers naast de tank en is verbonden met de hoofdtank. Deze installatie wordt gebruikt om CO2 aan mest te onttrekken. Voor het maken van gas uit mest is de GPP-Unit niet per sé nodig – volstaan kan worden met de bio-ontzwavelingsinstallatie. De GPP-Unit is wel nodig om de allerschoonste variant van biogas te maken (LNG-gas). De bouwkosten van het omhulsel van de GPP-Unit zijn niet vervat in het hiervoor genoemde bedrag van € 5,5 miljoen.
- overige installaties (het resterende bedrag): transportinstallaties voor het rondpompen van mest en gas, chemische installaties en regelinstallaties die bijvoorbeeld de temperatuur en het zuurstofgehalte regelen door middel van sensoren.
2.5.
Na de zitting is tussen partijen komen vast te staan dat de bouwkosten voor een GPP-Unit geen € 5,5 miljoen bedragen maar € 3,8 miljoen.
2.6.
Ten tijde van de mondelinge behandeling van het beroepschrift was de installatie nog niet gebouwd.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de kosten van de installaties behoren tot de bouwkosten als bedoeld in Titel 2 van de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2010, 2e wijziging 2010 die de grondslag vormen voor de legesheffing.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de leges uitgaande van een bedrag aan bouwkosten van € 7.108.066,01.
3.4.
De heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het beroep vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de leges uitgaande van een bedrag aan bouwkosten van € 15.523.760, ofwel € 189.072,02. In dit bedrag is de GPP-Unit begrepen voor € 3,8 miljoen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2010, 2e wijziging 2010 is het bedrag aan leges voor bouwactiviteiten gerelateerd aan de bouwkosten. Het begrip “bouwkosten” is – voor zover hier van belang - als volgt gedefinieerd:
“De aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.”
4.2.
In het normblad NEN 2631 staat de volgende fragmenten over bouwkosten en kosten van installaties:
“3.2 Bouwkosten
Bouwkosten zijn de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het gebouw of de gebouwen, dan wel ten behoeve van verbouwingen.
Bouwkosten dienen te worden onderscheiden in kosten aan:
1. het gebouw of gebouwen, en
2. het terrein.
De bouwkosten, zowel van het gebouw of de gebouwen als van het terrein, dienen te worden verdeeld in kosten voor:
- bouwkundige werken;
- installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties);
- vaste inrichtingen.
Toelichtingen
1. Kosten van voorzieningen op het terrein betreffen werken die niet zijn verricht tijdens het bouwrijp maken van het terrein, bij voorbeeld:
- het aanleggen van buitenriolering en water-, gas- en elektrische leidingen;
- het aanbrengen van wegen, parkeerplaatsen, beplantingen en afscheidingen.
2. De installaties kunnen zich bevinden in het gebouw of op het terrein, in beide gevallen geheel of gedeeltelijk ten behoeve van het gebouw en/of terrein.
Ingeval de installaties zowel ten behoeve van het gebouw als van het terrein functioneren, ongeacht de plaats waar de installaties zich bevinden, verdient het aanbeveling, indien mogelijk, de kosten hiervan te onderscheiden naar de kosten voor het gebouw en voor het terrein. (…)
3.3
Inrichtingskosten
Inrichtingskosten zijn de kosten die worden gemaakt om het gebouw of de gebouwen, overeenkomstig zijn of hun bestemming, te kunnen gebruiken.
Inrichtingskosten dienen te worden onderscheiden in kosten naar:
1. het gebouw of de gebouwen, en
2. het terrein.
De inrichtingskosten, zowel van het gebouw of de gebouwen als van het terrein, dienen te worden verdeeld in kosten van:
- bedrijfsinstallaties;
- losse inrichtingen;
- bouwkundige werken en/of installatietechnische werken ten behoeve van bedrijfsinstallaties en losse inrichtingen.
Toelichting
Inrichting omvat de middelen zoals vast en los meubilair, bedrijfsinstallaties enz. binnen en buiten het gebouw, nodig voor het functioneren van het bedrijf, voorzover niet contractueel betrekking hebbend op de in 3.2 genoemde vaste inrichtingen.”
4.3.
Volgens het normblad NEN 2631 behoren de kosten van installaties dus hetzij tot de bouwkosten hetzij tot de inrichtingskosten. Slechts voor de kosten van installaties die behoren tot de bouwkosten, kan leges worden geheven. De rechtbank is van oordeel dat tot de bouwkosten behoren de kosten van de installaties zonder welke het bouwwerk niet kan functioneren. In het onderhavige geval behoren dus tot de bouwkosten de kosten van de installaties die noodzakelijk zijn om het bouwwerk te laten functioneren als biogasinstallatie.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn zowel de bio-ontzwavelingsinstallatie als de “overige installaties” (transportinstallaties, chemische installaties en regelinstallaties) noodzakelijk om het bouwwerk als biogasinstallatie te laten functioneren. Deze installaties zijn wezenlijk voor het bouwwerk omdat zonder hen van een biogasinstallatie c.q. biogasfabriek geen sprake is. De rechtbank tekent hierbij aan dat niet is gesteld of gebleken dat enig deel van de “overige installaties” speciaal betrekking heeft op de GPP-Unit, waarover hierna wordt geoordeeld.
4.5.
Vaststaat dat het bouwwerk met de bio-ontzwavelingsinstallatie en de “overige installaties” (transportinstallaties, chemische installaties en regelinstallaties) kan functioneren als biogasinstallatie. De keuze om bij het bouwwerk naast de bio-ontzwavelingsinstallatie ook een GPP-Unit te installeren, is dan een bedrijfsmatige keuze. De GPP-Unit is dus niet noodzakelijk om het bouwwerk als biogasinstallatie te laten functioneren. De kosten voor de GPP-Unit behoren dan niet tot de grondslag voor de legesheffing.
4.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de grondslag voor de legesheffing moet worden € 15.523.760 min € 3.800.000 = € 11.723.760 en dat de leges moeten worden verminderd tot € 142.885 plus € 586,90 advieskosten/kosten aanvraag rapport bodem of totaal € 143.471.
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor nadere schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal geen vergoeding toekennen voor de kosten van de bezwaarfase omdat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende daar om heeft gevraagd voordat uitspraak op bezwaar werd gedaan. Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reiskosten van haar directeur wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 7,56 zoals belanghebbende heeft verzocht. De totale proceskostenvergoeding wordt dan € 1.225,06.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert het bedrag aan leges tot € 143.471;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.225,06;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. M. de Werd en mr. A.W. Schep, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.