Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, houdster van 11 onderappartementsrechten voor hotelkamers, en de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen voor rioolheffing, die voor elk onderappartementsrecht waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat de hotelkamers als 'zelfstandige' gedeelten van de onroerende zaak werden beschouwd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de uitleg van het begrip 'zelfstandige' gedeelten in de context van de verordening rioolheffing Schouwen-Duiveland.
De rechtbank overwoog dat de hotelkamers, hoewel niet zelfstandig bewoonbaar vanwege het ontbreken van kookgelegenheid, toch als zelfstandige gedeelten konden worden aangemerkt. Dit was gebaseerd op de civielrechtelijke betekenis van appartementsrechten en de maatschappelijke ervaring dat deze rechten afzonderlijk overdraagbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat de hotelkamers niet onafhankelijk van het hotel konden worden gebruikt, maar dat dit niet uitsloot dat ze als zelfstandige gedeelten konden worden aangemerkt voor de heffing van rioolrecht.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.