ECLI:NL:RBZWB:2014:2158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
2718975 CV EXPL 14-572
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.L.L. Poeth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie door zorgverzekeraar tegen onder bewind gestelde gedaagde

In deze zaak vorderde eiseres, een zorgverzekeraar, betaling van een bedrag van € 339,70 van gedaagde, die onder bewind was gesteld. De vordering was gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst waarbij gedaagde periodiek premie en een eigen risico verschuldigd was. Gedaagde was in gebreke gebleven met de betaling van het eigen risico over enkele maanden in 2013. Gedaagde sub 2, de bewindvoerder, heeft gereageerd op de vordering en aangevoerd dat gedaagde vanwege haar financiële situatie momenteel geen aflossingen kan verrichten en dat zij voornemens is gedaagde aan te melden voor schuldhulpverlening.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de goederen van gedaagde onder bewind zijn gesteld en dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in en buiten rechte. De rechter oordeelde dat de bewindvoerder, die op de hoogte was van het geding, als formele procespartij het geding had overgenomen. De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe, maar verklaarde eiseres niet ontvankelijk in haar vordering tegen gedaagde zelf, omdat de bewindvoerder het geding had overgenomen.

De kantonrechter heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De wettelijke rente werd wel toegewezen. De kosten van het geding werden begroot op € 270,77, en de kantonrechter heeft de bewindvoerder veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag aan eiseres, vermeerderd met de wettelijke rente. Het vonnis is uitgesproken door mr. H.L.L. Poeth op 26 maart 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaak/rolnr.: 2718975 CV EXPL 14-572
vonnis d.d. 26 maart 2014
inzake
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 1]
eiseres,
gemachtigde: GGN Brabant te Tilburg,
tegen
[gedaagde]
[adres],
gedaagde,
niet verschenen
en
[gedaagde sub 2]in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die toebehoren aan [gedaagde],
gevestigd te [woonplaats 2],
verschenen in persoon
Partijen worden hierna door de kantonrechter aangeduid als [eiseres], [gedaagde] en
[gedaagde sub 2].

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 13 januari 2014, met één productie;
b. de conclusie van antwoord althans het schrijven van mw. [gedaagde sub 2]. voornoemd van
20 januari 2014.

2.Het geschil

2.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van
€ 339,70 (bestaande uit € 291,74 aan hoofdsom, € 43,76 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 4,20 aan rente), vermeerderd met de wettelijke rente over € 291,74, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van de volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij met [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Op grond hiervan is [gedaagde] aan [eiseres] periodiek premie en een eigen risico verschuldigd. [gedaagde] is ondanks aanmaningen, in gebreke gebleven met betaling van een bedrag van € 291,74 aan eigen risico over maart, mei en augustus 2013.
2.3
[gedaagde sub 2]. heeft bij de conclusie van antwoord althans bij voormeld schrijven aangevoerd dat zij GGN Brabant bij brief van 26 september 2013 op de hoogte heeft gesteld van de onderbewindstelling van [gedaagde]. Volgens [gedaagde sub 2]. kan [gedaagde], vanwege haar financiële situatie, momenteel geen aflossingen verrichten en is zij voornemens [gedaagde] aan te melden voor een schuldhulpverleningstraject. Verder heeft [gedaagde sub 2]. nog aangevoerd geen heil te zien in een (persoonlijke) verschijning ter terechtzitting en zich daarvoor, ondanks de onjuiste betekening, af te melden.

3.De beoordeling

3.1
De kantonrechter stelt allereerst vast dat hem ambtshalve bekend is dat de goederen van [gedaagde] bij beschikking van de kantonrechter te Tilburg van 15 juli 2013 onder bewind zijn gesteld, met benoeming van [gedaagde sub 2]voornoemd tot bewindvoerder. Gelet daarop komt het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet aan rechthebbende [gedaagde] toe maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak namelijk in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW).
3.2
Van belang is echter ook dat wanneer een procedure met betrekking tot een onder bewind gesteld goed tegen de rechthebbende zelf is ingesteld door een wederpartij die niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn, de redelijke belangen van de wederpartij en het algemene belang van een vlot verlopend rechtsverkeer vergen dat het bewind niet aan de wederpartij kan worden tegengeworpen. De bewindvoerder die op de hoogte is geraakt van het feit dat de rechthebbende als partij is betrokken bij een geding over een onder bewind gesteld goed, zoals in dit geval de premies met betrekking tot de ziektekostenverzekering, kan daarom in dit geding verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen, voor het geval dat eerst in de loop van het geding het bewind bekend wordt bij de wederpartij dan wel bij de rechter, na daartoe te zijn opgeroepen, desgewenst bij aangetekend schrijven (vgl. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
3.3
Het hiervoor genoemde geval doet zich hier in zoverre niet voor nu uit hetgeen door [gedaagde sub 2]. als in 2.3 is vermeld is aangevoerd volgt dat [eiseres] wél op de hoogte was van het ingestelde bewind (maar zich met het oog op de voorgenomen invordering in rechte mogelijk niet de implicaties van artikel 1:441 BW heeft gerealiseerd). Voor de uitkomst behoort dat echter geen verschil te maken. Niet valt immers in te zien welke meerwaarde in dit geval nog verbonden zou kunnen zijn aan het andermaal (laten) oproepen van de/een bewindvoerder die van het geding op de hoogte is en bovendien heeft gereageerd op de ingestelde vordering. Een redelijk doel is daarmee niet gediend. De essentie is toch immers dat de rechthebbende niet in zijn rechten wordt gekort en dat is hier het geval. Voor het op voorhand ontzeggen aan [eiseres] van de vordering tegen [gedaagde] zelf, met als gevolg dat [gedaagde sub 2]. afzonderlijk en opnieuw in rechte moet worden betrokken, is daarom geen plaats. Gelet op dit alles moet het er voor worden gehouden dat [gedaagde sub 2]. in rechte is verschenen en het geding als formele procespartij heeft overgenomen.
3.4
Waar [gedaagde sub 2]. de vordering niet (inhoudelijk) heeft bestreden is deze jegens haar toewijsbaar. Uit het voorgaande volgt tevens dat [eiseres] voor zoveel nodig niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tegen [gedaagde].
3.5
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De door [eiseres] verzonden aanmaning voldoet niet aan de in artikel 6:96 lid 5 BW gestelde eisen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen.
3.6
De gevorderde wettelijke rente zal, als gegrond op de wet en overigens evenmin weersproken, wel worden toegewezen.
3.7
De vordering is terecht ingesteld. Dit betekent dat ook een kostenveroordeling ten gunste van [eiseres] uitgesproken moet worden. De kosten voor zover aan de zijde van [eiseres] gevallen worden begroot op € 270,77, te specificeren als volgt: € 95,77 aan dagvaardingskosten, € 115,-- aan griffierecht en € 60,-- aan salaris gemachtigde [eiseres].
3.8
Voor zover [gedaagde sub 2]. in deze procedure om een betalingsregeling heeft verzocht, geldt dat de kantonrechter een dergelijke regeling niet dwingend aan partijen, kan opleggen. Op grond van het bepaalde in artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek kan een betalingsregeling alleen tussen partijen zelf tot stand worden gebracht. Voor het treffen van een regeling doet [gedaagde sub 2]. er goed aan contact op te nemen met (de gemachtigde van) [eiseres]. Derhalve wordt beslist als volgt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [eiseres] voor zoveel nodig niet ontvankelijk in haar vordering tegen [gedaagde];
veroordeelt[gedaagde sub 2] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 295,94, vermeerderd met de wettelijke rente over € 291,74 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 2] in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 270,77, waaronder een bedrag van € 60,-- aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres];
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L.L. Poeth, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.