Op 16 januari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de gemachtigde van verzoekster, J.L.M. Reijnen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. C.A.F.M. Stassen, de rechter die belast was met de behandeling van het verzet van verzoekster tegen een eerdere beslissing van de belastingkamer. Verzoekster had verzet ingesteld tegen een uitspraak van 1 augustus 2012, waarbij haar beroep tegen een belastingaanslag niet-ontvankelijk was verklaard. Tijdens de zitting op 6 december 2013 had de gemachtigde van verzoekster, Reijnen, een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter niet bereid was om een verzoek tot verdaging van de zitting te honoreren. De rechter had aanvankelijk het verdagingsverzoek geweigerd, maar had dit later alsnog gehonoreerd na telefonisch contact met Reijnen.
De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van een gerechtvaardigde grond voor wraking. De enkele omstandigheid dat de rechter het verdagingsverzoek in eerste instantie had afgewezen, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn beslissing op een begrijpelijke wijze had genomen en dat er geen ongelijke behandeling had plaatsgevonden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.