ECLI:NL:RBZWB:2014:201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
275734 HA RK 14-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 16 januari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de gemachtigde van verzoekster, J.L.M. Reijnen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. C.A.F.M. Stassen, de rechter die belast was met de behandeling van het verzet van verzoekster tegen een eerdere beslissing van de belastingkamer. Verzoekster had verzet ingesteld tegen een uitspraak van 1 augustus 2012, waarbij haar beroep tegen een belastingaanslag niet-ontvankelijk was verklaard. Tijdens de zitting op 6 december 2013 had de gemachtigde van verzoekster, Reijnen, een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter niet bereid was om een verzoek tot verdaging van de zitting te honoreren. De rechter had aanvankelijk het verdagingsverzoek geweigerd, maar had dit later alsnog gehonoreerd na telefonisch contact met Reijnen.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van een gerechtvaardigde grond voor wraking. De enkele omstandigheid dat de rechter het verdagingsverzoek in eerste instantie had afgewezen, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn beslissing op een begrijpelijke wijze had genomen en dat er geen ongelijke behandeling had plaatsgevonden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de behandeling van de onderliggende zaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 275734 HA RK 14-11
Beslissing van 16 januari 2014 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen verzoekster,
gemachtigde: J.L.M. Reijnen.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 6 december 2013 inzake na te noemen zaak, waarin vermeld het door de gemachtigde van verzoekster, J.L.M. Reijnen, op die zitting tegen de behandelend rechter mr. C.A.F.M. Stassen, namens verzoekster mondeling gedaan wrakingsverzoek;
  • de processtukken zoals opgenomen in het zaakdossier van de hierna te noemen procedure waarin verzoekster heeft gewraakt, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 14 januari 2014, waarbij zijn verschenen de gemachtigde van verzoekster, Reijnen, en mr. Stassen, beiden voornoemd. Verder zijn verschenen namens de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch, verweerder in na te noemen procedure, de heren Van Lier en Van Eeken.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Stassen, voornoemd, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van het door verzoekster ingestelde verzet ex artikel 8:55 Awb, met procedurenummer BRE AWB 12/1818 BK.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten

3.1.
Verzoekster heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank van 1 augustus 2012, waarbij haar beroep, ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de hiervoor genoemde Belastingdienst op haar bezwaarschrift tegen de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekering 2009, niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2
Voor de mondelinge behandeling ter zitting van dit verzet is de gemachtigde van verzoekster, verder te noemen Reijnen, bij brief van 23 oktober 2013 uitgenodigd te verschijnen op 6 december 2013 om 11.10 uur.
3.3.
Reijnen heeft bij brief van 29 november 2013 verzocht de mondelinge behandeling te verdagen op grond van de omstandigheid dat hij op 6 december 2013 gelijktijdig -om 10.30 uur- een zitting had bij het gerechtshof ’s-Gravenhage. Ten bewijze daarvan heeft Reijnen een kopie van de uitnodiging van die zitting bijgevoegd.
3.4.
Na aanvankelijke weigering van dit verdagingsverzoek, heeft de rechter op telefonisch verzoek van Reijnen erin bewilligd de zitting te verdagen naar 6 december 2013 in de middag om 14.30 uur. Reijnen is toen verschenen.

4.De gronden van wraking

4.1.
Ter gehouden zitting op laatstgenoemd tijdstip heeft Reijnen direct na aanvang van de behandeling de rechter gewraakt en daartoe blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal het volgende aangevoerd:
“Ik dien een wrakingsverzoek in.
Afgelopen dinsdag is er telefonisch contact geweest naar aanleiding van een door mij ingediend verzoek om verdaging van de hoorzitting verzet. Door een mevrouw is mij meegedeeld dat mijn verzoek is voorgelegd aan de behandelend rechter en dat de rechter “geen zin” had om de mondelinge behandeling te verdagen.
Ik had een uitnodiging van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. Het gerechtshof heeft voorrang op een lager college. Mij werd gezegd dat de uitnodiging van de rechtbank eerder was dan de uitnodiging voor de zitting daar. De uitnodiging heb ik persoonlijk afgehaald.
Toen ik afgelopen maandag erachter kwam dat beide zittingen op dezelfde tijdstippen gepland stonden, heb ik mijn verzoek om verdaging ingediend. Ik wilde dit afgeven, maar ik was net na 17.00 uur bij de rechtbank. Heb mijn verzoek in de brievenbus gestopt.
Ik heb regelmatig contact met het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Financiën en landadvocaten en ik doe vaker verzoeken om verdaging. Deze worden dan ingewilligd. Bij een groot kantoor wordt wel ingegaan op een verdagingsverzoek. Ik weet niet waarom nu niet. Ik wil dat u de zaak voorlegt aan de wrakingskamer.“
4.2.
Ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingverzoek heeft Reijnen nog aangevoerd dat de grond van de wraking is gelegen in de omstandigheid dat zijn eerste verdagingsverzoek direct werd geweigerd, terwijl voor dit verzoek een goede reden bestond. Daarnaast betoogt Reijnen dat met die weigering sprake is van een ongelijke behandeling, omdat grote advocatenkantoren en de Belastingdienst wel altijd uitstel krijgen. Reijnen verwijst in dat verband naar een bij het team belastingrecht dienende zaak, waarin hij eveneens als gemachtigde optreedt, en waarin een verzoek van de Belastingdienst om uitstel voor het indienen van stukken vanwege de kerstperiode zonder meer met vier weken is gehonoreerd. Reijnen meent dan ook dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid.

5.Het standpunt van de rechter

5.1.
De rechter voert op de eerste plaats aan dat hij betwijfelt dat in het telefonisch contact van Reijnen met een griffiemedewerkster, deze zou hebben meegedeeld dat de rechter “geen zin” had om de zitting te verdagen. In ieder geval betwist hij dat hij die uitlating heeft gedaan.
5.2.
De rechter betoogt dat ingevolge het vigerende procesbeleid verdagingsverzoeken, gedaan uiterlijk binnen één week na de datum van de uitnodiging voor de zittingsdatum, zonder meer worden gehonoreerd en dat verzoeken die daarna worden gedaan slechts op grond van uitzonderlijke omstandigheden worden toegewezen.
5.3.
Volgens de rechter werd het verdagingsverzoek door Reijnen gedaan enkele dagen vóór de zittingsdatum en heeft hij -de rechter- in de daarvoor aangevoerde reden geen uitzonderlijke omstandigheid gevonden. Het verzoek is dan ook in eerste instantie geweigerd en nadien op telefonisch verzoek van Reijnen alsnog gehonoreerd en aldus dat de zitting is verplaatst naar de middag om 14.30 uur, op welk tijdstip Reijnen ook is verschenen.
5.4.
Daarnaast is naar de opvatting van de rechter van een ongelijke behandeling, zoals door Reijnen is aangevoerd, geen sprake geweest. In de andere zaak waarop Reijnen doelt, gaat het om een verzoek tot uitstel voor het indienen van stukken, waarop een ander procesregime van toepassing is.
5.5.
De rechter meent dan ook dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen, nu daarvoor een gerechtvaardigde grond ontbreekt.

6.Het standpunt van de Belastingdienst

Ook in de opvatting van de Belastingdienst behoort het wrakingsverzoek te worden afgewezen. Daartoe wordt aangevoerd dat het wrakingsverzoek een deugdelijke grondslag mist. Dat verzoekster geen dan wel onvoldoende uitstel van de zitting heeft verkregen is in de opvatting van de Belastingdienst, gelet op de ernst van het middel van wraking, volstrekt onvoldoende voor een gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter.

7.De beoordeling en de gronden daarvoor

7.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
7.4.
De enkele omstandigheid dat de rechter het verzoek om verdaging van de zitting in eerste instantie niet heeft gehonoreerd levert, naar objectieve maatstaven bezien, anders dan verzoekster meent, geen vooringenomenheid van de rechter op. Deze processuele beslissing kan alleen dan grond van wraking opleveren wanneer die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer hier geen sprake.
7.5.
Integendeel, deze processuele beslissing is niet alleen geheel in overeenstemming met het toepasselijke procesbeleid, maar is ook alleszins begrijpelijk nu verzoekster, dan wel haar gemachtigde Reijnen, gelet op de datering van de door hem bij zijn verdagingsverzoek overgelegde uitnodiging voor de zitting bij het gerechtshof ’s-Gravenhage, al kort na ontvangst van de uitnodiging van de onderhavige zitting met het tijdstip van de zitting bij het gerechtshof bekend was. De stelling van verzoekster, dat deze uitnodiging de gemachtigde door problemen bij het postafhaalpunt veel later heeft bereikt, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat de rechter ondanks het procesbeleid na telefonisch contact van Reijnen met een griffiemedewerkster alsnog op een voldoende wijze aan het verdagingsverzoek is tegemoet gekomen door de zitting te verplaatsen naar de middag. Reijnen is op dit tijdstip verschenen.
7.6.
Evenmin is sprake van een ongelijke behandeling als door Reijnen is betoogd. Terecht heeft de rechter in dat verband aangevoerd dat het gehonoreerde uitstel in de zaak waarnaar Reijnen verwijst onder een ander procesregime valt, omdat, anders dan in deze zaak, dat uitstel is verkregen voor het indienen van stukken.
7.7.
Dit alles leidt tot slotsom dat, nu door verzoekster geen andere gronden aan haar wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd, het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

8.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer BRE AWB 12/1818 BK zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 16 januari 2014, door mrs. Th. Peters, B.J. Duinhof en M. Breeman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier.
--