Op 20 maart 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 13 maart 2013, waarin zijn verzoek tot terugbetaling van een inleenvergoeding werd afgewezen. Eiser was sinds 1995 in dienst bij de gemeente Tilburg en werd arbeidsongeschikt in 2000. Na een mediation leidend tot een vaststellingsovereenkomst in 2004, ontstonden er geschillen over de uitvoering van deze overeenkomst, met name over de inleenvergoeding die eiser aan zijn eigen adviesbureau verschuldigd was.
Tijdens de zitting op 13 maart 2014 heeft eiser zijn bezwaren tegen het bestreden besluit toegelicht, waarbij hij onder andere verwees naar het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reactie van het college op de bezwaren van eiser niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de kwestie over de inleenvergoeding eiser alleen in zijn hoedanigheid als ondernemer raakt, en niet als ambtenaar. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is. Tevens is het college opgedragen het griffierecht van € 160,-- aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.