ECLI:NL:RBZWB:2014:1470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
AWB 13_1693
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake kindgebonden budget door termijnoverschrijding

Op 5 maart 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 21 augustus 2012, waarin haar recht op kindgebonden budget voor het jaar 2010 werd herzien naar nihil. Eiseres stelde dat zij geen besluit op haar bezwaarschrift had ontvangen, maar wel een definitieve vaststelling op 2 augustus 2012. Na telefonisch contact met de Belastingdienst/Toeslagen had zij pro-forma beroep ingesteld om te voorkomen dat kosten in rekening zouden worden gebracht voor het niet betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de indiening van het beroepschrift op 6 maart 2013 niet binnen de wettelijke termijn van zes weken heeft plaatsgevonden. Eiseres had als reden opgegeven dat zij het bestreden besluit niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het bestuursorgaan, in dit geval de Belastingdienst/Toeslagen, aannemelijk had gemaakt dat het bestreden besluit op 21 augustus 2012 was verzonden. Eiseres was er niet in geslaagd om de ontvangst van het besluit op voldoende geloofwaardige wijze te ontkennen.

De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding voor rekening en risico van eiseres diende te blijven, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Daarnaast overwoog de rechtbank dat het niet aan de rechter is om in te treden op de billijkheid van de regelgeving, en dat de Belastingdienst/Toeslagen de regelgeving correct had toegepast. De rechtbank wees een proceskostenveroordeling af en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/1693 WETKB

uitspraak van 5 maart 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 augustus 2012 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake haar recht op kindgebonden budget voor het jaar 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 januari 2014. Eiseres is verschenen. Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij beschikking van 29 december 2009 is het voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2010 vastgesteld op € 724,-. Bij besluit van 19 juni 2012 is dit voorschot herzien en vastgesteld op nihil (primair besluit). Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 augustus 2012 is het kindgebonden budget voor 2010 definitief vastgesteld op nihil. Het bezwaarschrift van eiseres is mede gericht geacht tegen deze definitieve vaststelling. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Eiseres stelt dat zij geen besluit op haar bezwaarschrift heeft ontvangen, maar wel een definitieve vaststelling op 2 augustus 2012 met een bedrag van 0,- euro. Eiseres zou na telefonisch contact dat besluit alsnog ontvangen en uitstel van betaling krijgen. Eiseres stelt wederom niets te hebben ontvangen. Na telefonische informatie op 4, 5 en 6 maart 2013 is weer de beslissing op bezwaar toegezegd. Om te voorkomen dat haar kosten in rekening zouden worden gebracht voor het niet betalen, heeft eiseres pro-forma beroep ingesteld.
3.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de indiening van het beroepschrift op 6 maart 2013 niet binnen de termijn van zes weken is geschied. Eiseres heeft als reden gesteld dat zij het bestreden besluit niet heeft ontvangen en dat zij ook later de toegezegde kopie niet heeft ontvangen.
Ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten dient het bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4254) aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst dan is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan aannemelijk te maken.
Vast staat dat het bestreden besluit van 21 augustus 2012 niet aangetekend is verzonden.
Voorts is gebleken dat het bestreden besluit is voorzien van de juiste tenaamstelling en dat de adressering in overeenstemming is met het GBA-adres. Door de Belastingdienst/Toeslagen is, voorzien van een toelichting op het werkproces, een uitdraai van de geautomatiseerde administratie overgelegd met betrekking tot de verzending van het bestreden besluit. Hierin zijn de naam en het adres van eiseres correct vermeld en voorts is de inhoud en de datum van verzending van het bestreden besluit aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen aldus aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op 21 augustus 2012 daadwerkelijk aan eiseres is verzonden en op de voet van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bekendgemaakt. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om de ontvangst van het bestreden besluit op voldoende geloofwaardige wijze te ontkennen. Eiseres is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd nu slechts sprake is van een blote ontkenning.
Gelet op het voorgaande is het beroepschrift niet tijdig ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die redelijkerwijs tot het oordeel kunnen leiden dat eiseres niet in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank dient de opgetreden termijnoverschrijding voor rekening en risico van eiseres te blijven.
Op grond van het vorenstaande zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij het onredelijk acht dat zij voor de inkomstenbelasting in 2010 wel als alleenstaande ouder wordt aangemerkt en voor toeslagen niet en dat in de huidige regelgeving onvoldoende rekening wordt gehouden met samengestelde gezinnen, als volgt. Het staat de rechter niet vrij te treden in de billijkheid van de regelgeving. Het is de taak van de wetgever om te beoordelen of veranderende omstandigheden tot aanpassing van de regelgeving moeten leiden. De bestuursrechter dient de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar te beoordelen naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit. Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen de regelgeving juist heeft toegepast.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.