Op 27 februari 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een bouwbedrijf, eiseres, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 24 juli 2013, waarbij de minister een bestuurlijke boete van € 16.000,- had opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de boete gematigd tot € 8.000,-.
De zaak kwam voort uit een controle op een bouwproject op 12 september 2012, waar twee vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning werkzaamheden verrichtten. Eiseres stelde dat zij de werkzaamheden had uitbesteed aan een onderaannemer, die de afspraken omtrent de naleving van de Wav had geschonden. Eiseres voerde aan dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overtreding, omdat de uitvoerder op dat moment niet aanwezig was en de controle door de onderaannemer had moeten plaatsvinden.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet al het mogelijke had gedaan om de overtreding te voorkomen, aangezien zij de identiteit van de vreemdelingen niet had gecontroleerd. Desondanks erkende de rechtbank dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, omdat de verplichting tot naleving van de Wav expliciet in de overeenkomst met de onderaannemer was opgenomen. De rechtbank besloot de boete te matigen met 50% en stelde deze vast op € 8.000,-. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.948,- werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te controleren of aan de Wav wordt voldaan, maar erkent ook dat omstandigheden zoals de afwezigheid van de uitvoerder en de relatie met de onderaannemer invloed kunnen hebben op de mate van verwijtbaarheid. De rechtbank heeft de minister opgedragen het griffierecht van € 318,- aan eiseres te vergoeden en de proceskosten te vergoeden.