ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3961
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en verdeling bewijslast in geschil over niet ontvangen huurvorderingen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de inkomstenbelasting over het jaar 2005 centraal. De belanghebbende, die een loods met kantoorruimte verhuurde aan verschillende vennootschappen, waaronder [A BV], heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van € 22.441. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter de aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waarbij een verzuimboete is vastgesteld wegens het te laat indienen van de aangifte. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en boete, maar de inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en later ongegrond bevonden.
De rechtbank heeft op 28 mei 2013 uitspraak gedaan, waarbij het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het onderhavige jaar een negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen heeft geleden. De rechtbank benadrukte dat een belastingplichtige die aanspraak maakt op een aftrekpost, zowel het bestaan als het beloop ervan moet aannemelijk maken. In dit geval heeft de belanghebbende geen bewijs geleverd voor de onbetaalde huurvorderingen die zij stelt te hebben.
De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet in gebreke is gebleven en dat de belanghebbende geen grieven heeft geformuleerd tegen de opgelegde verzuimboete. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.