ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3961

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
13/1030
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en verdeling bewijslast in geschil over niet ontvangen huurvorderingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de inkomstenbelasting over het jaar 2005 centraal. De belanghebbende, die een loods met kantoorruimte verhuurde aan verschillende vennootschappen, waaronder [A BV], heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van € 22.441. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter de aanslag inkomstenbelasting opgelegd, waarbij een verzuimboete is vastgesteld wegens het te laat indienen van de aangifte. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en boete, maar de inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en later ongegrond bevonden.

De rechtbank heeft op 28 mei 2013 uitspraak gedaan, waarbij het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het onderhavige jaar een negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen heeft geleden. De rechtbank benadrukte dat een belastingplichtige die aanspraak maakt op een aftrekpost, zowel het bestaan als het beloop ervan moet aannemelijk maken. In dit geval heeft de belanghebbende geen bewijs geleverd voor de onbetaalde huurvorderingen die zij stelt te hebben.

De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet in gebreke is gebleven en dat de belanghebbende geen grieven heeft geformuleerd tegen de opgelegde verzuimboete. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/1030
Uitspraak van 28 mei 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 7 mei 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2005. Bij brief van 31 mei 2007 heeft de inspecteur belanghebbende aangemaand uiterlijk binnen 10 werkdagen na dagtekening van deze brief aangifte te doen. Belanghebbende heeft de aangifte op 24 augustus 2007 ingediend.
2.2. Belanghebbende verhuurde in 2005 en voorgaande jaren een loods met kantoorruimte gelegen aan de [adres] te [plaats A] aan een aantal vennootschappen, waaronder [A BV]. Belanghebbende was van 5 april 2001 tot en met 29 september 2005 aandeelhouder van [A BV].
2.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.441. Het inkomen is als volgt samengesteld:
Loon van [A BV] € 28.588
Uitkering WAZ UWV € 4.980
Huurwaarde eigen woning € 3.444
Af: rente eigen woning € 14.571
Inkomen € 22.441
2.4. Met dagtekening 11 juli 2008 heeft de inspecteur de onderhavige aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete vastgesteld van € 22 wegens het te laat indienen van de aangifte.
2.5. Bij brief van 30 juni 2009 heeft belanghebbende tegen deze aanslag en boetebeschikking bezwaar gemaakt. In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om verrekening van een bedrag van in totaal € 434.677 aan door haar in rekening gebrachte maar niet ontvangen bedragen, waaronder huurpenningen. Bij brief van 11 november 2009 heeft belanghebbende dit verzoek herhaald. Bij in één geschrift vervatte uitspraken van 7 mei 2010 heeft de inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Na een ambtshalve inhoudelijke beoordeling heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond bevonden.
2.6. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. Bij uitspraak van 20 juli 2011 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Gerechthof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 11 oktober 2012 geoordeeld dat belanghebbende ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Gelet hierop heeft het Gerechthof ’s-Hertogenbosch het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak -om proceseconomische redenen - teruggewezen naar de rechtbank voor een behandeling ten gronde.
2.7. Tussen partijen is thans nog in geschil of op het over 2005 vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende een bedrag van € 434.677 althans enig bedrag in mindering dient te worden gebracht wegens in rekening gebrachte maar nog niet ontvangen bedragen.
2.8. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat een belastingplichtige die, zoals belanghebbende, aanspraak maakt op toepassing van een aftrekpost, zowel het bestaan van die aftrekpost als het gestelde beloop ervan aannemelijk maakt.
2.9. Met hetgeen belanghebbende ter zake heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat er in dezen sprake is van een (negatief) resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen of een op andere gronden in aanmerking te nemen aftrekpost. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.10. Belanghebbende heeft in haar aangifte geen resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen aangegeven. In bezwaar noch in beroep heeft zij, tegenover de betwisting door de inspecteur, aannemelijk gemaakt dat zij in voorgaande jaren wel resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen heeft aangegeven in de vorm van de huurvorderingen die - naar zij stelt - achteraf onbetaald zijn gebleven en oninbaar zijn gebleken. Ook uit de in de brief van 30 juni 2009 opgenomen lijst van vorderingen en de bijgevoegde facturen valt niet af te leiden dat sprake is van onbetaalde vorderingen op vennootschappen waarin belanghebbende een aanmerkelijk belang had. Enkel de factuur d.d. 31 december 2003 van € 17.850 gericht aan [B BV] ziet op de verhuur van (een gedeelte van) de loods met kantoorruimte aan de [adres]. Belanghebbende had evenwel in 2003, na de verkoop op 16 augustus 2002 van alle aandelen, geen aanmerkelijk belang meer in die vennootschap. De overige bijgevoegde facturen zijn facturen van de diverse vennootschappen gericht aan belanghebbende voor aan haar verkochte zaken en voor haar verrichte werkzaamheden.
2.11. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de inspecteur niet alle relevante stukken in het geding heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur voor de omzetbelasting en/of de inspecteur voor de inkomstenbelasting over meer of andere facturen en/of bescheiden beschikken dan thans in deze procedure zijn ingebracht.
2.12. Belanghebbende heeft geen grieven geformuleerd tegen de opgelegde verzuimboete. De rechtbank ziet ambtshalve geen reden om deze boete te verminderen of te doen vervallen.
2.13. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2013 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juni 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.