ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2417

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/5189
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergoeding proceskosten in belastingzaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de inspecteur naar aanleiding van een schrijven van belanghebbende een nieuwe voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 opgelegd. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen een brief van de inspecteur waarin werd toegelicht waarom geen vergoeding van proceskosten op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden toegekend. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat tegen deze brief, gelet op artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), geen beroep kan worden ingesteld. Hierdoor is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur, na de indiening van de aangifte inkomstenbelasting door de gemachtigde van belanghebbende, een voorlopige aanslag heeft opgelegd. De gemachtigde heeft vervolgens een bezwaarschrift ingediend, waarin om vergoeding van proceskosten werd verzocht. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het beroep van belanghebbende. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de brief van de gemachtigde niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, maar als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. Dit betekent dat de inspecteur niet verplicht was om een beslissing op bezwaar te nemen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de brief van de inspecteur, waarin de afwijzing van de proceskostenvergoeding werd toegelicht, geen uitspraak op bezwaar is, maar slechts een informatieve brief. Aangezien er geen beroep mogelijk is tegen deze brief, is het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 april 2013 door mr. W.A.P. van Roij en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/5189
uitspraak van 8 april 2013
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met aanslagnummer [nummer].H.10.01 opgelegd.
1.2. Door gemachtigde [gemachtigde] is namens belanghebbende een aangifte inkomstenbelasting ingediend. Naar aanleiding van de aangifte is door de inspecteur een (nieuwe) voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met dagtekening 29 juni 2012 en aanslagnummer [nummer].H.10.02 opgelegd.
1.3. Bij brief van 16 juli 2012 heeft de gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift/herzieningsverzoek ingediend bij de inspecteur. In deze brief heeft de gemachtigde verzocht om vergoeding van proceskosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
1.4. Naar aanleiding van het verzoek van de gemachtigde heeft de inspecteur (opnieuw) een voorlopige aanslag opgelegd met dagtekening 10 augustus 2012 en aanslagnummer [nummer].H.10.03. Bij brief van 1 oktober 2012 heeft de inspecteur het verzoek van de gemachtigde van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
1.5. Bij brief van 4 oktober 2012, ingekomen bij de rechtbank op 8 oktober 2012, heeft de gemachtigde namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
2. Motivering
2.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid (oud), van de Awb, tegen een ingevolge een belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid (oud), van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is, voor zover hier relevant, neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. De verplichting eerst bezwaar te maken, is dus afhankelijk gesteld van het recht beroep in te stellen.
In artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is bepaald dat een voorlopige aanslag door de inspecteur op verzoek wordt herzien voor zover die voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.
In artikel 9.5, derde lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat in afwijking van de Awb en artikel 26 van de AWR een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar is.
2.2. Niet in geschil is dat de inspecteur naar aanleiding van de namens belanghebbende ingediende aangifte een nieuwe voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H.10.02) heeft opgelegd en dat de gemachtigde namens belanghebbende bij brief van 16 juli 2012 op deze voorlopige aanslag heeft gereageerd.
2.4. De gemachtigde van belanghebbende stelt dat zijn brief van 16 juli 2012 een bezwaarschrift is, zoals de inspecteur in zijn brief van 17 september 2012 terecht heeft bevestigd. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de inspecteur zijn fout hersteld. De fout lag enkel en alleen bij de inspecteur zodat volgens de gemachtigde de kostenvergoeding moet worden toegekend.
2.5. De inspecteur stelt dat de brief van 16 juli 2012 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, maar moet worden gezien als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. Artikel 7:15 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn hier niet van toepassing.
2.6. De rechtbank stelt vast dat een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, op grond van artikel 9.5, derde lid, van de Wet IB 2001, niet voor bezwaar vatbaar is. De inspecteur is, op grond van artikel 9.5, eerste lid, van de Wet IB 2001, verplicht de brief van 16 juli 2012 aan te merken als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. Dat de inspecteur in zijn brief van 17 september 2012 heeft vermeld dat hij van de gemachtigde een bezwaarschrift heeft ontvangen, maakt niet dat dit geschrift ook als bezwaarschrift moet worden aangemerkt.
2.7. Nu vaststaat dat de brief van 16 juli 2012 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, is het antwoord op deze brief met dagtekening 1 oktober 2012 geen uitspraak op bezwaar, maar enkel een brief waarin wordt toegelicht waarom geen vergoeding van proceskosten kan worden toegekend. Tegen deze brief kan gelet op artikel 26, eerste lid, van de AWR geen beroep worden ingesteld.
2.8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.