ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/5023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschil in tarief reclamebelastingen tussen industrieterreinen en andere gebieden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de aan belanghebbende opgelegde aanslag reclamebelasting voor het jaar 2012. De belanghebbende, een drukwerk- en kopieerbedrijf gevestigd aan [adres] in [plaats X], heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de [gemeente X] die op 16 augustus 2012 de aanslag had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat er voldoende rechtvaardiging is voor het verschil in tarief tussen aankondigingen op industrie- of bedrijventerreinen en aankondigingen die elders zijn gelegen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting van de [gemeente X] een verlaagd tarief voor aankondigingen op industrieterreinen hanteert. Dit is gebaseerd op het argument dat openbare aankondigingen op industrieterreinen minder storend zijn voor de omgeving dan die in gebieden met woningen. De rechtbank heeft de argumentatie van de gemeente gevolgd en geconcludeerd dat de afbakening van de industrieterreinen niet willekeurig of onredelijk is. De belanghebbende is gevestigd net buiten het industrieterrein en in de nabijheid van woningen, waardoor de hogere aanslag gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft bevestigd dat de gemeente een onderscheid heeft willen maken tussen bedrijven gericht op detailhandel en andere bedrijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zittingsplaats: Breda
Procedurenummer: AWB 12/5023
Uitspraakdatum: 22 maart 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de [gemeente X],
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 16 augustus 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag reclamebelasting voor het jaar 2012.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [gemachtigde] en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Krachtens de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting van de [gemeente X] (hierna: de Verordening) geldt een verlaagd tarief van de belasting voor aankondigingen aangebracht op een industrie- of bedrijventerrein ten opzichte van de belasting voor aankondigingen die elders zijn aangebracht. In artikel 1, tweede lid, van de Verordening zijn de industrie- of bedrijventerreinen omschreven door vermelding van de straten waarvoor het verlaagde tarief geldt. Daarbij vermeldt artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Verordening dat het hier gaat om terreinen “die in eerste instantie zijn bedoeld voor niet op detailhandel gerichte commerciële bedrijven”.
2.2. Belanghebbende exploiteert een drukwerk- en kopieerbedrijf. Zij is gevestigd aan [adres] in [plaats X]. Die straat grenst aan een als zodanig aangewezen industrieterrein. Aan de overkant van de straat staan woningen. De [straat] is niet opgenomen in artikel 1, tweede lid, van de Verordening en behoort daardoor niet tot een industrie- of bedrijventerrein waarvoor het verlaagde tarief geldt.
2.3. De heffingsambtenaar heeft ter zitting bevestigd dat de gemeente een onderscheid heeft willen maken tussen bedrijven die zijn gericht op detailhandel en andere bedrijven en dat de omschrijving van de industrie- of bedrijventerreinen daartoe diende.
2.4. Artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat gemeentelijke belastingen zoals reclamebelasting kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag ervan niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer het arrest van 28 september 2012, LJN: BX8385, gepubliceerd op rechtspraak.nl) blijkt dat het toepassen van een verhoogd tarief voor delen van de gemeente is toegestaan, mits daarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat.
2.5. De argumentatie van de gemeente komt er op neer dat bedrijven op industrieterreinen onder het verlaagde tarief vallen omdat een openbare aankondiging (reclame) aldaar in het algemeen minder aandachttrekkend en minder storend voor de omgeving is dan openbare aankondigingen van bedrijven die op detailhandel zijn gericht en die net als belanghebbende zijn gevestigd in een gebied waarin ook woningen zijn gelegen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat voldoende rechtvaardiging voor het verschil in tarief tussen aankondigingen op industrie- of bedrijventerreinen en elders. De afbakening van de industrie- of bedrijventerreinen acht de rechtbank niet willekeurig of onredelijk. Belanghebbende is niet gevestigd op een industrieterrein maar net op de grens daarvan en in de buurt van woningbouw. De aanslag is dan ook terecht opgelegd naar het hogere tarief. Het gegeven dat de bewegwijzering van het bedrijventerrein [bedrijventerrein] tevens wijst in de richting van de straat van belanghebbende, maakt de afbakening zoals die is opgenomen in de Verordening niet onverbindend.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.