ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ3803
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door de gemachtigde van de belanghebbende was ingediend tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst had gesteld dat het pro-forma bezwaarschrift niet was ontvangen, terwijl de gemachtigde aanvoerde dat het tijdig per FalkPost was verzonden. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet per post, maar per koerier was verzonden, waardoor de ontvangsttheorie van toepassing was in plaats van de verzendtheorie. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder artikel 6:7, dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift regelt, en artikel 6:9, dat de voorwaarden voor tijdige indiening behandelt. De gemachtigde had verschillende bewijsstukken overgelegd, waaronder een verklaring van zijn secretaresse en een afschrift van zijn postboek, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de ontvankelijkheid, aangezien het bezwaarschrift niet tijdig door de inspecteur was ontvangen.
De rechtbank concludeerde dat de keuze van de gemachtigde om het bezwaarschrift per koerier te verzenden, zonder bewijs van ontvangst te verlangen, voor rekening van de belanghebbende kwam. Gelet op deze overwegingen verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Es-Hinnen, en een afschrift werd aangetekend verzonden aan de partijen op 4 maart 2013.