ECLI:NL:RBZWB:2013:8070

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
STR-13_700023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na steekincident in Middelburg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2013, staat de verdachte terecht voor poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 12 januari 2013 in Middelburg, waarbij de verdachte de aangever, met wie hij al langere tijd onenigheid had, met een mes in de nek en schouder heeft gestoken. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op zittingen op 28 oktober 2013 en 22 april 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor voorbedachte raad, maar dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel. De verdachte wordt vrijgesproken van poging tot moord, maar schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank legt een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank wijst ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, die het slachtoffer is van het steekincident.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700023-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, te Middelburg,
raadsvrouw mr. H.S.K. Jap a Joe, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 oktober 2013, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Verder heeft de rechtbank gelet op hetgeen genoemde officier van justitie en de verdediging naar voren hebben gebracht op de zitting van 22 april 2013, naar aanleiding van welke zitting de rechtbank, in andere samenstelling, op 29 april 2013 een tussenvonnis heeft gewezen.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 12 januari 2013 te Middelburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg, die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met een mes heeft
gestoken in de hals en/of de schouder en/of arm, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en voor zover het primair tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen,
ter zake dat:
hij op of omstreeks 12 januari 2013 te Middelburg aan een persoon
(te weten [benadeelde]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de hals/nek van ongeveer 6 cm
lang en/of een steekwond in de bovenarm/schouder van ongeveer 2 cm lang en/of doorsnijding van een gevoelszenuw met als gevolg verminderd gevoel in de hals),
heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes te steken in de hals en/of schouder en/of arm;
en voor zover het subsidiair tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen,
ter zake dat
hij op of omstreeks 12 januari 2013 te Middelburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde],
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, die
[benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met een mes heeft gestoken in de hals
en/of schouder en/of arm, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord op [benadeelde] (verder: aangever). Hij baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaring van verdachte dat hij aangever tweemaal met een mes heeft gestoken, de letselbeschrijving betreffende aangever van de forensisch geneeskundige J. Vrencken en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. De officier van justitie gaat op grond van de inhoud van die bewijsmiddelen ervan uit dat verdachte, gewapend met een mes, naar aangever is gegaan, dat hij aangever onverhoeds heeft aangevallen in het gemeenschappelijk portiek van diens flatwoning en dat hij aangever met het mes tweemaal in diens lichaam (in de nek en de schouder) heeft gestoken.
De officier van justitie acht verdachte berekenend in zijn proceshouding en niet geloofwaardig in zijn verklaringen dat hij het mes kort ervoor had gevonden en dit in een plastic tas had gestopt. Op de vragen hoe hij aan het mes kwam (en waarom hij dat bij zich had) heeft hij zich in zijn eerste drie verklaringen bij de politie en in zijn verklaring bij de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft pas in zijn vierde verhoor bij de politie verklaard dat hij het mes die dag op straat had gevonden en dat hij het heeft meegenomen omdat hij het gevaarlijk vond om het op straat te laten liggen. Toen hem ter zitting van 22 april 2013 werd gevraagd waar hij het mes had gevonden bleef verdachte opvallend lang stil vooraleer hij antwoord gaf. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat verdachte het achterste van zijn tong niet heeft willen laten zien en heeft geprobeerd de waarheid naar zijn hand te zetten. Verdachte staat ook alleen in zijn verklaringen dat hij het mes in een plastic tas had gestopt en dat aangever hem de toegang tot het appartementencomplex belette. Aangever noch de twee genoemde getuigen van de steekpartij/worsteling hebben een plastic tas bij verdachte gezien en aangever heeft verklaard dat hij juist opzij stapte om verdachte voor te laten gaan. Ook de verklaring van verdachte dat hij vrijwillig met steken is gestopt omdat aangever om hulp riep en verdachte medelijden met hem kreeg is niet geloofwaardig. Zowel aangever als de getuige [getuige 1] hebben verklaard dat [getuige 1] verdachte heeft vastgepakt en van aangever heeft weten weg te trekken.
De officier van justitie houdt verdachte daarom aan zijn verklaring die hij kort na de steekpartij aflegde toen hij zich bij de politie meldde, namelijk dat hij zich kwam aangeven “
omdat hij had geprobeerd iemand te vermoorden” en ook aan zijn latere verklaring “
dat het emmertje vol was” omdat hij al langere tijd onenigheid met aangever had.
Of verdachte het mes in een plastic zak bij zich droeg doet overigens voor het bewijs van voorbedachte raad niet ter zake. Immers ook in die situatie had verdachte tussen het pakken van het mes en het steken voldoende tijd om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om aangever om het leven te brengen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat alleen de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen kan worden. Zij heeft aangevoerd dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot moord en poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en evenmin bewezen kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet op levensberoving van aangever heeft gehad. Voorts is er sprake van vrijwillige terugtred. De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling (met voorbedachte raad) kan niet bewezen worden omdat uit de letselbeschrijving niet blijkt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het beletten van de toegang tot het appartementencomplex door aangever voor verdachte de trigger was om aangever vast te pakken en hem met het juist daarvoor gevonden (kapotte) mes te steken; het emmertje was vol. Deze verklaring van verdachte is aannemelijk, omdat uit de verklaring van de getuige [getuige 3] blijkt dat aangever hem ook wel eens de doorgang had belet. Voor wat betreft het bewijs van de poging tot moord kan het hebben van voldoende tijd een objectieve aanwijzing zijn voor rustig en kalm beraad, maar er zijn evenzo veel contra-indicaties die ervoor pleiten dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Verdachte heeft niet doelgericht in de richting van aangever gestoken. Volgens de raadsvrouw baseert de officier van justitie het bewijs ten onrechte alleen op de uiterlijke gedragingen. Ook de verklaringen van verdachte dienen meegewogen te worden. Verdachte had niet de bedoeling om aangever te doden en heeft daartoe ook niet willens en wetens de kans aanvaard. Hij is, nadat hij tweemaal ongericht had gestoken omdat hij medelijden met aangever had toen deze om hulp riep, tot inkeer gekomen. Hij heeft niet nogmaals gestoken toen de worsteling ontstond, terwijl hij dat wel had gekund omdat hij het mes nog vast had. Hij heeft zich ten tijde van de uitvoering bezonnen, zich losgerukt uit de greep van de te hulp geschoten getuige en is direct naar het politiebureau gelopen om zich te melden. De omstandigheid dat een voltooide poging tot zware mishandeling bewezen kan worden, laat onverlet dat van een vrijwillige terugtred sprake is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Inleiding
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
-Op 12 januari 2013, omstreeks 10.58 uur, wordt aangever op het trottoir voor een appartementencomplex in Middelburg door verdachte aangevallen en tweemaal met een mes gestoken [2] ;
-Het letsel van aangever bestond uit een steekwond links in diens nek (van ongeveer 6 cm) en een steekwond in diens linker schouder (van ongeveer 2 cm). Hij is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd waar de wonden zijn gehecht. Er zijn zenuwen geraakt met mogelijk blijvende gevoelloosheid als gevolg. Er zijn spieren geraakt, maar geen belangrijke bloedvaten. Er heeft geen levensgevaar bestaan, maar gelet op de plaats en de aard van het letsel had dat wel kunnen optreden [3] .
4.3.2
voorbedachte raad?
Anders dan de officier van justitie, maar met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet met voldoende zekerheid blijkt dat verdachte een vooropgezet plan had om aangever van het leven te beroven. Eerder blijkt daaruit dat er op de bewuste ochtend sprake was van een toevallige ontmoeting tussen aangever en verdachte toen verdachte bij het appartementencomplex naar binnen wilde gaan om zijn aldaar woonachtige vriendin te bezoeken en dat verdachte aangever voor de deur heeft aangevallen toen aangever -naar zeggen van verdachte- hem de toegang tot het appartementencomplex belette. De omstandigheid dat verdachte en aangever al geruime tijd onenigheid met elkaar hadden en dat verdachte die ochtend een mes bij zich had zijn weliswaar aanwijzingen dat verdachte mogelijk van plan was om aangever iets aan te doen, maar dat verdachte het mes bij zich had met de bedoeling om daarmee aangever te steken blijkt niet uit de bewijsmiddelen en kan daaruit niet worden afgeleid. Ook uit de door verdachte jegens een politieambtenaar kort na het steekincident gedane mededeling dat hij zich kwam aangeven “omdat hij had geprobeerd iemand te vermoorden” kan het bewijs van voorbedachte raad niet zonder meer worden afgeleid, in aanmerking genomen dat de woordkeuze van verdachte kan zien op het steken zelf in plaats van op het vooropgezette plan om dat te doen. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat de term “vermoorden” door
niet-strafrechtjuristen ook wel wordt gebruikt om (poging tot) doodslag aan te duiden, terwijl niet is gebleken dat het taalgebruik van verdachte op dit punt zorgvuldiger zou zijn.
De rechtbank gaat er daarom in het voordeel van verdachte van uit dat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld toen hij aangever die ochtend aantrof, omdat “het emmertje vol was.” Dit betekent dat verdachte van de tenlastegelegde poging tot moord zal worden vrijgesproken.
4.3.3
opzet op levensberoving?
Het steken met een mes in de nek kan reeds naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Door welbewust te steken in de richting van aangever heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat hij aangever op vitale plaatsen in diens lichaam zou raken en zijn handelen de dood van aangever tot gevolg zou hebben, bewust aanvaard en op de koop toe genomen. De rechtbank concludeert derhalve dat opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijke opzet aanwezig is en dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
ofomstreeks 12 januari 2013 te Middelburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en met voorbedachten rade
[benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en
rustig overleg, die [benadeelde] meermalen,
althans eenmaal, met een mes heeft
gestoken in de hals en/of de schouder en/of arm, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Ter zake van de strafbaarheid van verdachte heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op vrijwillige terugtred met het oog op straffeloosheid van verdachte ter zake van het bewezen verklaarde.
De rechtbank stelt voorop dat van buiten komende factoren, die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, niet aan de aanname van vrijwillige terugtred in de weg hoeven te staan. Buiten de verdachte liggende factoren mogen dan een rol hebben gespeeld bij het staken van de uitvoering, zolang het actieve eigen aandeel van de verdachte op de voorgrond heeft gestaan is er sprake van vrijwillige terugtred (Hoge Raad 22 december 2009, LJN BJ9244).
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij met steken is gestopt omdat hij medelijden met aangever kreeg toen deze om hulp riep. Uit de stukken blijkt echter dat, nadat verdachte aangever tweemaal had gestoken, er een worsteling tussen aangever en verdachte volgde en dat tijdens die worsteling het heft van het mes afbrak. Ook blijkt uit de verklaringen van zowel de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] als verdachte zelf, dat [getuige 1] nog tijdens de worsteling aangever te hulp is geschoten en verdachte bij aangever weg heeft getrokken, waarna verdachte zich vervolgens uit de greep van [getuige 1] heeft losgerukt en is weg gerend.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat verdachte niet op eigen initiatief
tot inkeer is gekomen, maar dat hij zijn handeling heeft gestaakt als gevolg van een van buiten komende omstandigheid (het vastpakken door [getuige 1]) die niet van zijn wil afhankelijk was.
Het beroep op vrijwillige terugtred wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie kwalificeert verdachte als een “gevaarlijk persoon”, omdat verdachte hij “uit het niets” geweld heeft gebruikt. Hij acht de kans op recidive van geweldsdelicten groot. Hoewel hij die conclusie niet op het beperkte strafblad van verdachte kan baseren, blijkt uit informatie van familieleden, zoals verwoord in het Pro Justitia rapport over verdachte, dat verdachte in het verleden meerdere geweldsdelicten heeft begaan. Daar komt bij dat verdachte onvoldoende inzicht heeft gegeven over zijn persoon, hetgeen de geraadpleegde gedragsdeskundigen heeft bemoeilijkt in het trekken van conclusies over zijn eventuele pathologie. Niettemin hebben de deskundigen wel enige aanwijzingen gevonden voor narcistische en antisociale kenmerken in zijn persoonlijkheidsstructuur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw komt voor het geval de rechtbank tot bewezen verklaring van een poging tot zware mishandeling beslist, uit op een strafmaat van zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij bestrijdt dat verdachte “een gevaarlijk persoon” is die zo maar, “uit het niets” steekt. Hierover blijkt niets uit het Pro Justitia rapport en het kan evenmin worden afgeleid uit de innerlijk tegenstrijdige verklaringen over verdachte van diens familieleden. Deze hebben verdachte de laatste jaren niet meegemaakt en hebben kennelijk hun eigen agenda om belastend over verdachte te verklaren. Op hun informatie kan dan ook geen strafeis worden gebaseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voor wat betreft de ernst van het bewezenverklaarde neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op klaarlichte dag (rond 11.00 uur in de ochtend) een hem bekende persoon, waarmee hij al langere tijd onenigheid had, op straat aangevallen en hem tweemaal met een mes gestoken, waarbij hij hem eenmaal in de nek heeft gestoken. Dat hij door dit steken op die plaats van het lichaam van aangever geen belangrijke bloedvaten heeft geraakt is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan verdachte te danken is. Verdachte heeft zich uit de greep van een te hulp geschoten man weten los te rukken en is weg gerend zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Bovendien vond het feit plaats in de directe nabijheid van een grote fietsenzaak, op een dag en tijdstip dat klanten die zaak konden bezoeken of aldaar op straat konden lopen. Dergelijk gewelddadig optreden op straat is zeer schokkend en het versterkt de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft daarnaast, ondanks de spijt die hij heeft verwoord, zijn verantwoordelijkheid voor deze daad proberen te minimaliseren. De rechtbank rekent hem dit aan.
Hoe ingrijpend deze gebeurtenis het leven van aangever heeft veranderd blijkt uit zijn ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Aan hem is door de chirurg verteld dat hij enkele centimeters van de dood verwijderd is geweest. Fysiek heeft hij veel klachten. Een deel van zijn hals is gevoelloos omdat er een zenuw is doorgesneden en zijn oor blijft pijnlijk. Het allerergste vindt hij echter dat hij zijn spontaniteit is kwijt geraakt om andere mensen tegemoet te treden of te helpen. ”Ik keek altijd vol vertrouwen en met een open mind de wereld in. Dat is ineens weg”, aldus aangever.
Voor wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij in 2010 (in hoger beroep) wegens “mishandeling” en “belaging” (gepleegd in 2008) tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld en dat er op zijn strafblad voorts geen andere dan twee oudere veroordelingen (uit 1999 en1987) wegens “uitkeringsfraude” en “zaaks beschadiging” staan.
Verder neemt de rechtbank daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een rapportage van de Reclassering Nederland of een psychologisch onderzoek door de psycholoog drs. F.M. Vuister. Volgens deze psycholoog leek deze weigering niet gestoeld op vervorming van de realiteit van verdachte of op evident tekort schietende cognitieve capaciteiten.
Naar aanleiding van de zitting van 22 april 2013 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 29 april 2013 bepaald om verdachte via een bevel overbrenging ter observatie alsnog te laten onderzoeken door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) te Utrecht.
Uit de rapportage van het PBC blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het forensisch milieuonderzoek eveneens heeft geweigerd. Verder hebben de psycholoog P.A.E.M.T. Cremers en de psychiater J.M.J.F. Offermans, beiden verbonden aan het PBC, het volgende gerapporteerd.
Er is bij betrokkene geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wat de gebrekkige ontwikkeling betreft, zijn er wel enige aanwijzingen voor narcistische en antisociale kenmerken in de persoonlijkheidsstructuur en heeft het onderhavige onderzoek geen duidelijke aanwijzingen kunnen bieden voor een persoonlijkheidsstoornis en voor psychopathie, maar kan ook geen van beide volledig worden uitgesloten.
Probleem in het onderzoek waren de vooral voor betrokkene erg belastende verklaringen van enkele referenten, die echter bij betrokkene ook nogal wat ‘openstaande rekeningen’ hadden staan, waardoor de verklaringen behoorlijk gekleurd kunnen zijn geweest. Betrokkene trachtte zijnerzijds een zo positief mogelijk beeld te schetsen, waarbij zijn blazoen vrij onbezoedeld bleef. Betrokkenes medewerking aan het onderzoek was beperkt. Hoewel hij met ondergetekenden in gesprek ging, was hij in deze gesprekken er vooral op gericht om een positief beeld van zichzelf te schetsen.
Betrokkene komt uit het onderhavige onderzoek naar voren als een man met een vrij primitieve afweer, waarbij sprake zou kunnen zijn van een vroeg narcistisch gestoorde man, maar het onderhavige onderzoek heeft eventuele pathologie onvoldoende kunnen blootleggen. Geconstateerd moet namelijk worden dat informatie over belangrijke periodes in betrokkenes leven ontbreekt en referenten van wezenlijk belang niet gehoord konden worden. Ten slotte was er vrij weinig eenduidigheid in de informatie van referenten.
Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen, was er geen sprake van een te onderbouwen ziekelijke stoornis van de geestvermogens en kon een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet aangetoond worden.
De rechtbank neemt dit deskundig oordeel over, maakt het tot het hare en acht verdachte om die reden volledig toerekeningsvatbaar voor het bewezen verklaarde.
Het vorenstaande in ogenschouw genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De artikelen 287 en 45 van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat doodslag wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaar, respectievelijk dat het maximum van de hoofdstraf op het misdrijf gesteld bij een poging met een derde wordt verminderd. Dit betekent dat op het bewezen verklaarde een maximum gevangenisstraf van tien jaar is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat haar bewijsbeslissing afwijkt van het standpunt van de officier van justitie (poging tot doodslag in plaats van poging tot moord). Zij ziet op grond daarvan aanleiding om van de strafeis van de officier van justitie naar beneden af te wijken. De rechtbank oordeelt dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden is. In de argumenten van de verdediging ziet de rechtbank geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde], [adres benadeelde], vordert een schadevergoeding van € 1.597,07 waarvan € 247,07 ter zake van materiële schade en
€ 1.350,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is niet betwist door de verdediging en kan naar het oordeel van de rechtbank niet als ongebruikelijk of onredelijk worden beschouwd, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) JAAR;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], [adres benadeelde] van € 1.597,07 (één duizend vijfhonderdzevenennegentig euro en zeven eurocent) waarvan € 247,07 (tweehonderdzevenenveertig euro en zeven eurocent) ter zake van materiële schade en € 1.350,00 (één duizend driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] € 1.597,07 (één duizend vijfhonderdzevenennegentig euro en zeven eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. R. Borm en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 november 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het procesdossier met het nummer PL193C 2013002881 d.d. 1 maart 2013 van de Regiopolitie Zeeland, divisie recherche, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 125.
2.Proces-verbaal van aangifte met verklaring [benadeelde], pgs. 51 en 52 en proces-verbaal der terechtzitting van 22 april 2013 met verklaring verdachte, p. 3 van 10.
3.Geschriften, te weten een letselbeschrijving d.d. 16 januari 2013 opgemaakte en ondertekend door de forensisch geneeskundige J. Vrencken van de GGD Zeeland, p. 111 en afbeeldingen van het letsel op foto’s, pgs. 112-114.