Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2013 uitspraak gedaan in een fiscale procedure betreffende het recht van successie. De belanghebbende, die in deze procedure werd vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar aangetekend tegen een ambtshalve opgelegde aanslag in het recht van successie, die was opgelegd na het overlijden van de erflater op [datum] 2006. De erflater had in zijn testament vier van zijn kinderen en één kleinkind als erfgenamen benoemd, en had zijn partner het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag vastgesteld op € 11.807, gebaseerd op een verkrijging van € 112.000, maar had deze in de bezwaarfase uit coulance verlaagd tot nihil.
Tijdens de zitting op 29 oktober 2013 in Eindhoven werd het beroep van de belanghebbende behandeld. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in de fiscale procedure de omvang van de nalatenschap kon betwisten, en dat er geen procesbelang was. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank benadrukte dat een procesbelang alleen bestaat als de belanghebbende door een rechterlijke beslissing in een voordeliger positie kan komen. Aangezien de aanslag al was verminderd tot nihil, kon het beroep niet leiden tot een verdere vermindering.
De rechtbank concludeerde dat er geen juridische grondslag was voor het verzoek van de belanghebbende om de inspecteur een reprimande te geven vanwege de tijdsduur tussen de aanslag en de vermindering. De rechtbank zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.