Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die als bestuurder van een BV was ingeschreven, en de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had de belanghebbende aansprakelijk gesteld voor belastingschulden van de BV, die niet waren betaald. De belanghebbende had pro forma beroep ingesteld tegen de beschikking van de ontvanger, waarin het bedrag van de aansprakelijkheid was vastgesteld op € 566.908. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot € 551.749. De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij onder andere werd gekeken naar de rol van de belanghebbende als bestuurder en de vraag of hij terecht aansprakelijk was gesteld.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, ondanks zijn stelling dat hij slechts een gewone werknemer was, feitelijk bestuurshandelingen had verricht en als bestuurder kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de aansprakelijkstelling op basis van artikel 36 van de Invorderingswet terecht was, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat de BV tijdig en op de juiste wijze betalingsonmacht had gemeld. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger niet in zijn bewijslast was geslaagd voor de naheffingsaanslagen die na de faillissementsdatum waren opgelegd, en dat de aansprakelijkstelling moest worden verminderd tot € 381.464. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de ontvanger in de proceskosten van de belanghebbende.