In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor de verdenking van dood door schuld na een dodelijk ongeval op 23 december 2011 te Bruinisse. De verdachte, als schipper van het gekoppeld samenstel-duwstel [schip 1] en [schip 2], werd verweten dat hij onvoldoende voorzorgsmaatregelen had genomen en zich er niet van had vergewist dat de matroos, de heer [slachtoffer], het voorschip had ontmeerd voordat hij uit de Krammersluis vertrok. De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat niet bewezen kon worden dat het overlijden van het slachtoffer aan de schuld van de verdachte te wijten was. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen verwijt kon worden gemaakt en dat er alternatieve scenario's waren die het letsel van het slachtoffer konden verklaren.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat het letsel en de dood van het slachtoffer het gevolg waren van enig handelen of nalaten van de verdachte. Er waren meerdere aannemelijke scenario's mogelijk, waardoor de rechtbank niet tot een feitenvaststelling kon komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De benadeelde partij, die een schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank besloot ook dat het in beslag genomen touw aan de rechthebbende moest worden teruggegeven, omdat de eigenaar schriftelijk afstand had gedaan van het voorwerp.