4.3.1Inleiding
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
- Op 19 december 2012, omstreeks 23.30 uur, krijgen verbalisanten opdracht van de regionale meldkamer om naar de wijk Bossenburg in Vlissingen te gaan in verband met een schietincident dat even daarvoor heeft plaats gehad op de openbare weg, Lunenburg. Ter plaatse treffen zij een vrouw aan met bloedende wonden, zittend op het trottoir, ondersteund door een andere vrouw. De gewonde vrouw zegt: “
Ik ben neergeschoten door mijn ex, het was mijn ex”. De vrouw die haar ondersteunt roept: “
Mijn vader heeft het gedaan, het was mijn vader”. Zij verklaart dat haar vader is genaamd [verdachte] (verder: verdachte). Hij zou verblijven bij haar zus in Middelburg en hij is weggereden in een paarse Ford Ka;
- Op 19 december 2012, omstreeks 23.40 uur, meldt verdachte zich aan de balie van het politiebureau in Middelburg. Hij legt een plastic tas op de balie en deelt de betrokken verbalisant mee dat hij even tevoren problemen heeft gehad in Vlissingen en aldaar zijn
ex-vrouw heeft beschoten. De verbalisant ziet in de tas een zwart gekleurd voorwerp, gelijkend op een vuurwapen. Het voorwerp wordt in beslag genomen;
- De gewonde vrouw blijkt te zijn genaamd: [slachtoffer], wonende [adres slachtoffer]. Zij is in 2009 gescheiden van verdachte. Uit hun huwelijk zijn twee dochters geboren, te weten [dochter 2] en [dochter 1]. [dochter 2] woont in [adres dochter 2]; [dochter 1] in [adres dochter 1];
- Bij onderzoek op de plaats delict, in de directe omgeving waar [slachtoffer] is aangetroffen, worden op het trottoir en de openbare weg vier stuks munitie aangetroffen, te weten: vier hulzen met bodemstempelgegevens “.40S&W” met drie Cyrillische tekens, zijnde de fabrieksgegevens van “PVRI Partizan” te Uzice [land van herkomst]. Voor de woning van [dochter 1] wordt een auto, merk en type Ford Ka, aangetroffen. Op de zitting van de bestuurdersstoel van die auto wordt een kogelprojectiel aangetroffen, voorzien van een kogel met afgeplatte punt met dezelfde bodemstempelgegevens als de vier hulzen. Ook deze voorwerpen worden in beslag genomen;
- Het onder verdachte in beslag genomen voorwerp betreft een centraalvuurwapen in de vorm van een pistool (merk Crvena Zastava, model 99, kaliber .40 S&W) en ontwikkeld in de wapenfabriek Crvena Zastava [land van herkomst]. Met het wapen kan semiautomatisch worden geschoten. Het is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder ten 1e van de Wet wapens en munitie. Het verkeerde in zeer goede staat van onderhoud. Het vuurwapen is ontwikkeld en bestemd voor munitie van het kaliber .40S&W. Bij het veilig stellen van het vuurwapen zat er geen scherpe munitie in de kamer van het vuurwapen en in de patronenhouder;
- Het in beslag genomen pistool en de in beslag genomen hulzen zijn voor vergelijkend hulsonderzoek verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (verder: NFI). De NFI-deskundige wapens en munitie concludeert op grond van zijn bevindingen dat de hypothese dat de hulzen zijn verschoten met het in beslag genomen pistool “zeer veel waarschijnlijker” juist is dan de hypothese dat zij met één of meerdere andere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool zijn verschoten;
- Over het letsel van [slachtoffer] is gerapporteerd door D. Botter, forensisch arts Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), aan de hand van de bevindingen van de radiologen en de beschikbare radiologische beelden. Daaruit blijken de navolgende letsels:
1. Er was een wond achter het rechter oor met twee projectielfragmenten in de weke delen van de hals ter hoogte van de 1e/2e halswervel, nabij de onderkaak. Aangezien er geen tweede huidletsel is bevonden die gerelateerd kon worden aan de genoemde wond en projectieldelen, kan aangenomen worden dat de wond achter het oor een inschotwond betrof. De projectieldelen zijn niet verwijderd.
2. In de rechterhand bevond(en) zich één of meerdere doorschotwonden. Röngenfoto’s toonden verbrijzeling van het middenhandsbeentje van de wijsvinger nabij de basis van de vinger en verbrijzeling van de basiskootjes van de 3e, 4e en 5e vinger. Na enige tijd is de pink geamputeerd door de plastisch chirurg.
3. Aan de voor- en achterzijde van beide bovenbenen waren wonden aanwezig met zwelling en bloeduitstorting. Aangezien bij radiologisch onderzoek geen projectieldelen werden aangetroffen, zal sprake zijn geweest van doorschot. Inwendig was er een perforatieopening in de hals van het rechter dijbeen, die daardoor echter niet geheel gebroken was. Voorts was er prikkeling van de grote beenzenuw aan de rechterzijde;
- Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het inbeslaggenomen pistool en de munitie langere tijd geleden in voormalig Joegoslavië heeft gekocht en dat hij dit wapen en de munitie (zes bij dat wapen behorende patronen) zonder vergunning van de Nederlandse autoriteiten op 31 oktober 2012 heeft meegenomen vanuit Servië naar Middelburg, naar de woning van zijn dochter [dochter 1]. Verder heeft verdachte erkend dat hij op 19 december 2012 dat wapen, geladen met munitie, vanuit Middelburg in de auto van zijn dochter [dochter 1] heeft meegenomen naar Vlissingen en dat hij aldaar [slachtoffer], op straat, met dat wapen heeft beschoten. Hij zegt dat hij zich van de schiethandeling zelf niets meer kan herinneren vanwege een “black-out”;
- [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op dat moment wegrende van verdachte en een paar keer hoorde schieten. Zij voelde vervolgens een kogel in haar ene been, een kogel in haar andere been en daarna voelde zij dat zij in haar nek werd geschoten. Toen zij wilde opstaan en haar hand ophief werd ze daarin geschoten;
- Na het schietincident is verdachte in de auto van [dochter 1] terug gereden naar Middelburg, heeft deze voor de woning van [dochter 1] geparkeerd en is zich gaan melden bij de politie;
4.3.3Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
4.3.3.1
Opzet?
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vier kogels heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer] op het moment dat zij bij hem wegrende en dat al die kogels haar in haar lichaam hebben getroffen, te weten twee in haar benen, één in haar nek (achter haar oor) en één in haar hand, als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Alleen al uit deze feiten kan worden afgeleid dat verdachte meermalen gericht op [slachtoffer] heeft geschoten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van de verdachte zozeer gericht waren op het mogelijke gevolg - de dood van [slachtoffer] - dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank oordeelt dan ook dat er sprake is van een voorwaardelijk opzet van de verdachte gericht op de dood van [slachtoffer].
Verder neemt zij hierbij in aanmerking dat bij de vaststelling of sprake is van opzet het in beginsel niet gaat om de psychische gesteldheid van de verdachte. Ook het feit dat verdachte - naar zijn zeggen - geen herinnering achteraf aan de schiethandeling zelf heeft, sluit opzet niet uit.
4.3.3.2
Voorbedachte raad?
4.3.3.2
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
4.3.3.2.2
Feiten voorafgaand aan de uitvoering van het schietincident
Over de feiten en omstandigheden voorafgaande aan het schietincident heeft verdachte als volgt verklaard.
- Verdachte en [slachtoffer] zijn in 2009 gescheiden. Verdachte was het er niet mee eens, maar heeft erin toegestemd. Hij is later gaan rentenieren in Servië, maar kwam regelmatig terug naar Nederland in verband met zijn gezondheidstoestand. Bij die gelegenheden nam hij zijn pistool en munitie mee als hij in Servië niemand had om daarop te passen.
- In 2011 is [slachtoffer] (in Servië) een procedure gestart tot scheiding en deling van het huis van de ouders van verdachte, dat verdachte had geërfd. Het feit dat [slachtoffer] de helft van (de waarde van) het huis wilde vond hij heel pijnlijk. Ook raakte hij het beu dat zij steeds onwaarheden over hem sprak.
- Op 31 oktober 2012 is verdachte naar Nederland gekomen met medeneming van zijn pistool en daarbij behorende munitie. Hij logeerde in het huis van zijn dochter [dochter 1] in Middelburg. Hij heeft dat wapen en de munitie verstopt onder wat losse planken op de zolder van de woning van zijn dochter, omdat hij niet wilde dat [dochter 1] en haar dochter zouden zien dat hij een wapen bij zich had.
- In november 2012 is verdachte teruggegaan naar Servië, mede in verband met genoemde procedure tot scheiding en deling. Het wapen en de munitie liet hij liggen op de zolder van de woning van [dochter 1].
- Op 5 december 2012 is verdachte door de Servische rechter in het ongelijk gesteld. Hij heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
- Op 16 december 2012 is verdachte opnieuw naar Nederland gekomen en ingetrokken in de woning van [dochter 1].
- Daags voor het schietincident is verdachte rond het middaguur in de auto van [dochter 1] naar een bevriende automonteur ([getuige 1]) in Vlissingen gereden om de lampen van de auto te verwisselen, maar deze was niet thuis. Om bij de woning van [getuige 1] te komen, reed hij gebruikelijk de route via de Lunenburg en kwam dan ook langs het huis van [slachtoffer].
- Op die dag vroeg zijn dochter hem om een kledingrekje van de zolder te halen. Verdachte heeft toen het wapen en de munitie van de zolder weggepakt en meegenomen naar zijn slaapkamer. Zijn bedoeling was om het pistool daar te verbergen. Het lag niet goed op de zolder, want daar was het open. “
Als [dochter 1] niet had gevraagd om dat kledingrekje te pakken, had het wapen daar waarschijnlijk nog gelegen”, aldus verdachte.
- Verdachte wist dat zijn dochter [dochter 2] op 19 december 2012 in haar woning aan de [adres dochter 2] Allerheiligenfeest zou vieren, omdat [dochter 1] hem had gezegd dat zij daar niet heen zou gaan.
- Op de avond van 19 december 2012, op een tijdstip na 21.00 uur, toen [dochter 1] en haar dochter sliepen, is verdachte in de auto van [dochter 1] naar Vlissingen gereden.
- Verdachte besloot om zijn wapen mee te nemen uit vrees dat zijn kleindochter onverwacht zijn slaapkamer binnen zou komen, zoals zij dat wel vaker -en soms ook ‘s-nachts- deed, en dan het wapen zou vinden. Verdachte stopte de patronen in het magazijn en het magazijn in het pistool en legde dit geladen pistool in een plastic zakje op de achterbank van de auto. Het bij zich dragen van een (geladen) wapen is in Servische kringen niet uitzonderlijk. Als hij terug zou zijn gekeerd bij de woning van [dochter 1] zou hij het in zijn slaapkamer verstoppen, “
bovenin de kast of zo”.
- Nadat verdachte in Vlissingen eerst een rondje over de Boulevard had gereden besloot hij naar [getuige 1] te gaan om met hem een afspraak te maken over het verwisselen van de banden van de auto. Hoewel het de eerste keer was dat hij zo laat naar [getuige 1] ging, was dat toch niet zo vreemd omdat [getuige 1] een goede kennis is en [getuige 1] overdag niet thuis was.
- Tijdens de route via de Lunenburg zag hij in die smalle straat, waardoor hij zijn snelheid verminderde, een vrouw lopen. Toen deze vrouw in de richting van zijn auto liep zag hij dat het zijn ex-vrouw [slachtoffer] was. Dat was toeval. Hij raakte daardoor in paniek omdat hij het gevoel kreeg dat zij hem zou aanvallen. Hij had immers gehoord dat zij eerder al mensen in Servië had geronseld om hem iets aan te doen.
4.3.3.2.3
Verklaringen [slachtoffer] en verdachte over het schietincident
- [slachtoffer] heeft verklaarddat zij op de bewuste avond Allerheiligen had gevierd bij haar dochter [dochter 2] aan de [adres dochter 2] en dat zij lopend op weg was naar huis toen zij een auto, een paarse “
Ka”, aan zag komen rijden, die leek op de auto van haar dochter [dochter 1]. Bij het zien van die auto bedacht zij dat [dochter 1] kennelijk had besloten om toch nog naar het feest bij [dochter 2] te komen, waarvoor zij eerder had afgezegd. Zij zag dat de auto stopte en dat het passagiersportier open ging. De ramen van de auto waren beslagen, alsof de auto geparkeerd had gestaan; “
Het was mistig”, aldus [slachtoffer]. Zij zag dat verdachte achter het stuur zat en dat hij boos was. Hij zei: “
Zal je even met mij mee rijden?” Zij deed dat niet en zei dat zij ging lopen. Verdachte zei verder: “
Ik wil je wat laten zien”. Vervolgens hoorde zij iets graaien vanuit de auto en zag zij dat verdachte iets probeerde te pakken. Zij zag dat verdachte uitstapte en hoorde iets repeteren. Zij had zich inmiddels omgedraaid en rende terug in de richting van de woning van haar dochter. Zij hoorde een paar keer schieten en hoorde verdachte schreeuwen. Wat hij schreeuwde weet zij niet. Zij voelde dat een kogel in haar been ging en dan een andere kogel in haar andere been. Zij viel bijna en gilde. Zij voelde daarna dat zij werd beschoten in haar nek. Daarna wilde zij opstaan. Zij deed haar hand omhoog en werd daarin geschoten. Zij zag dat een vinger nog aan een velletje hing.
- Verdachte kan niet aangeven waarom hij heeft geschoten. Hij weet zeker dat hij niets tegen [slachtoffer] heeft gezegd, maar voor de rest weet hij niks meer over het moment van het schieten. Hij kreeg een black-out, zoals hij wel vaker had gehad. Die eerdere black-outs duurden meestal drie seconden, waarna hij zo’n drie kwartier daarna weer tot zichzelf kwam. Naar zijn zeggen komt er op het moment van de black-out een gordijn voor zijn ogen, gaat hij trillen alsof hij op een motor zit en heeft hij geen gehoor meer, alsof hij in een vliegtuig zit dat snel daalt. Hij raakt dan ook zijn stem kwijt. Hij weet zich nog te herinneren dat hij daarna naar Middelburg is gereden. Hij kon na die black-out nog autorijden, maar wel heel langzaam (30 à 40 km/uur).
4.3.3.2.4
Conclusies
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de reden van het meenemen van zijn geladen wapen naar Vlissingen op 19 december 2012 niet geloofwaardig. Om te beginnen sliepen zowel zijn dochter als zijn kleindochter al toen hij die avond uit de woning vertrok en zou er ook geen enkel gevaar zijn dat het die avond zou worden gepakt als hij het – zoals hij nadien ook van plan was – op zijn slaapkamer had verstopt. Bovendien zou die situatie niet wezenlijk anders zijn dan in de periode van zijn terugkeer naar Servië, in november tot 16 december 2012, toen hij het wapen ook in de woning van zijn dochter had achtergelaten.
Alleen al deze vaststelling doet bij de rechtbank gerede twijfel rijzen over de door verdachte opgegeven reden van zijn aanwezigheid in de directe omgeving van de woning van zijn dochter [dochter 2] omstreeks 23.30 uur (namelijk: het voorgenomen bezoek aan [getuige 1] voor het maken van een afspraak), zeker wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat verdachte wist dat er die avond in de woning van [dochter 2] een familiefeest werd gevierd en hij nooit eerder zo laat bij [getuige 1] langs was geweest. Dat maakt onaannemelijk dat van een “
toevallige” ontmoeting met [slachtoffer] sprake was en past ook bij de verklaringen die verdachte (met bijstand van een tolk) bij de politie heeft afgelegd en ondertekend, te weten: “
Eigenlijk ben ik zoveel gepest dat het mij te veel werd. Uiteindelijk ben ik tot deze daad gekomen” en: “
Wat ik heb gedaan is het gevolg van het jarenlange terroriseren van mij, door mijn ex. Ik werd er gek van. En zo is het.”Dat verdachte ten tijde van het afleggen van die verklaring (een ruime maand na de feiten) nog zo gestrest was door de gebeurtenissen dat aan deze woorden geen betekenis kan worden toegekend, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, legt de rechtbank als niet geloofwaardig ter zijde.
Echter, ook al zou er sprake zijn geweest van een “
toevallige” ontmoeting met [slachtoffer] dan nog zijn er voldoende aanwijzingen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voor het bewijs van voorbedachte raad is immers niet van belang dat verdachte zich daadwerkelijk heeft beraden, maar dat hij hier tijd en gelegenheid toe heeft gehad.
In dit verband stelt de rechtbank vast dat verdachte met een geladen pistool onder zijn directe bereik naar Vlissingen is gereden, dat hij daar eerst nog een rondje in de auto heeft gereden en dat hij vervolgens willens en wetens de route heeft gereden langs de woning van zijn dochter [dochter 2], in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer], in de wetenschap dat hij [slachtoffer] in die omgeving zou kunnen ontmoeten terwijl hij met haar een conflict had over de financiële afwikkeling van de echtscheiding, hij vond dat zij onwaarheden over hem sprak en hij ook had gehoord dat zij mensen in Servië had geronseld om hem iets aan te doen. Verder staat vast dat verdachte en [slachtoffer] tussen het moment dat zij elkaar zagen en het moment van het schieten tegen elkaar hebben gesproken. Daarop heeft verdachte het wapen gepakt en nadat [slachtoffer] zich had omgedraaid heeft verdachte meermalen op [slachtoffer] geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van contra-indicaties waaraan een dusdanig zwaar gewicht moet worden toegekend dat dit in de weg zou staan aan het oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het vorenstaande betekent dat de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2 ten laste gelegde zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.3.3.3
Eendaadse samenloop?
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bij de feiten onder 1 en 2 gaat om één feitelijke gedraging die twee zelfstandige strafbare feiten oplevert en die qua strekking (het menselijk leven) niet uiteen lopen. Het schieten met (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] had tot gevolg dat zij zwaar lichamelijk letsel opliep. Doordat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde aldus in meer dan één strafbepaling valt, dient bij de strafoplegging ingevolge artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht slechts één van die bepalingen te worden toegepast. Omdat artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden aangemerkt als een bijzondere strafbepaling ten opzichte van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, dient de strafbepaling te worden toegepast waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld, te weten artikel 289 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.