Op 18 september 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van een tweede inzage in zijn dossier, nadat hij eerder al inzage had gekregen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft belanghebbende recht op inzage in zijn dossier, maar dit recht is beperkt tot eenmaal inzage. De voorzieningenrechter stelde vast dat de inspecteur van de Belastingdienst aan zijn wettelijke verplichtingen had voldaan door inzage te verlenen op 9 juli 2013. Belanghebbende had eerder al een verzoek ingediend om inzage, dat was afgewezen op 25 juni 2013, omdat de inspecteur had aangeboden om inzage te geven en belanghebbende daar niet op was ingegaan.
De voorzieningenrechter merkte op dat de stelling van belanghebbende dat de inspecteur niet alle stukken had overgelegd, door de rechter in de hoofdzaak beoordeeld moest worden. De rechtbank benadrukte dat het verzoek om een tweede inzage niet voldoende gemotiveerd was en dat de inspecteur niet verplicht was om het gehele dossier over te leggen, maar alleen de relevante stukken. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een tweede inzage ongegrond was, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hem inzage in een deel van het dossier was ontzegd. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het verzoek ongegrond. Deze uitspraak werd gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.