In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen. De belanghebbende, eigenaar van onroerende zaken die worden gebruikt voor een horecaonderneming, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die waren opgelegd op basis van de Verordening BIZ Ondernemersfonds Binnenstad Vlissingen. De heffingsambtenaar had op 19 november 2012 de aanslagen opgelegd, welke de rechtbank in deze procedure moest toetsen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met de geldende wetgeving, met name de Experimentenwet BI-zones. De belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de aanslagen en stelde dat de Verordening onverbindend was, omdat de draagvlakmeting niet correct zou zijn uitgevoerd. De rechtbank oordeelde echter dat de draagvlakmeting op de juiste wijze was uitgevoerd en dat er voldoende steun was voor de invoering van de BIZ-bijdrage.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende over de onduidelijkheid van de activiteiten die gefinancierd zouden worden met de BIZ-bijdrage verworpen. De rechtbank concludeerde dat de Verordening voldoende duidelijkheid bood over de te verrichten activiteiten en dat de heffingsambtenaar terecht de aanslagen had gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.