ECLI:NL:RBZWB:2013:6431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
AWB-13_1869
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake aanslag inkomstenbelasting 2009 en buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premieheffing over het jaar 2009. De belanghebbende was in 2002 geïdentificeerd als rekeninghouder bij de Kredietbank Luxemburg (KBL) en de inspecteur had informatie opgevraagd over deze buitenlandse bankrekening. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende de vragen van de inspecteur niet naar behoren had beantwoord, wat leidde tot de conclusie dat de informatiebeschikking terecht was genomen.

De procedure begon met een informatiebeschikking van de inspecteur, die op 21 november 2012 was genomen, en een uitspraak op bezwaar van 18 februari 2013. De belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 12 april 2013 in Tilburg zijn zowel de belanghebbende als zijn gemachtigde verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de inspecteur. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur in eerdere jaren navorderingsaanslagen had opgelegd aan de belanghebbende in verband met verzwegen vermogen in het buitenland. De inspecteur had de belanghebbende gevraagd om informatie over zijn buitenlandse bankrekeningen, maar de belanghebbende had ontkennend geantwoord. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de informatiebeschikking had genomen, omdat de belanghebbende niet de juiste informatie had verstrekt. De rechtbank heeft de belanghebbende een nieuwe termijn van twee weken gegeven om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/1869
uitspraak van 30 augustus 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met betrekking tot de aan belanghebbende op te leggen aanslag inkomstenbelasting en premieheffing over het jaar 2009 met dagtekening 21 november 2012 een informatiebeschikking genomen en bij uitspraak op bezwaar van 18 februari 2013 deze beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 maart 2013, ontvangen bij de rechtbank op 25 maart 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2013 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht, en namens de inspecteur, [verweerder]. De beroepen met procedurenummers AWB 12/4744 t/m 12/4752, 12/4754 t/m 12/4764 en 12/4766 zijn gelijktijdig behandeld.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
De inspecteur heeft belanghebbende over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen opgelegd in verband met verzwegen in het buitenland aangehouden vermogen. De inspecteur heeft belanghebbendes aangiften over 2002 en 2003 om die reden gecorrigeerd. Voor de jaren daarna heeft de inspecteur geen correcties voor verzwegen buitenlands vermogen meer toegepast.
2.2.
Naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV 2009 heeft de inspecteur bij brief van 11 september 2012 belanghebbende een vragenbrief gestuurd waarin op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR om informatie wordt gevraagd over in het buitenland aangehouden banktegoeden. De brief vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Feiten
Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat u en/of uw partner tenminste één bankrekening aanhoud(t)en) of heeft/hebben aangehouden in het buitenland. Ik heb u of uw partner hier al eerder schriftelijk over geïnformeerd.
Rekeningnummer: [X - Y] ou [zoon]
Bankrekeningnummer: [rekeningnummer]
Bank: Kredietbank Luxemburg
Saldo per 31-01-1994: Fl. 136.495 positief.
De FIOD heeft de gegevens, vermeld op het microfiche over de rekeninghouder, vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op het bevolkingsregister. Uit die analyse komt u naar voren als rekeninghouder.
Vragen
1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009;
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
In die brief is belanghebbende ook gewezen op de gevolgen zoals bedoeld in artikel 25, derde lid, letter b, en artikel 27e, letter b, van de AWR.
2.3.
Belanghebbende heeft hierop bij brief van 21 september 2012 gereageerd.
2.4
Omdat de inspecteur belanghebbendes reactie onvoldoende vond heeft hij met dagtekening 25 oktober 2012 belanghebbende opnieuw om informatie gevraagd eveneens met de vermelding van de gevolgen voor belanghebbende als hij niet de juiste informatie overlegt.
2.5.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 november 2012 de bestreden beschikking genomen en belanghebbende alsnog de gelegenheid gegeven de gevraagde informatie over te leggen.
2.6.
De door de inspecteur verzochte informatie heeft betrekking op een rekening bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL).

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is genomen. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover te dezen van belang, het volgende:

1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
4.1.2.
Artikel 47, eerste lid, van de AWR luidt:

Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”
4.1.3.
Artikel 49, eerste lid, van de AWR luidt:

De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.”
4.2.
Belanghebbende heeft, naar de rechtbank begrijpt, ontkennend geantwoord op de vraag van de inspecteur of belanghebbende in het buitenland een rekening heeft of heeft aangehouden.
4.3.
De rechtbank heeft vandaag in haar uitspraak in de gelijktijdig behandelde beroepen (zie 1.4) geoordeeld dat belanghebbende op 31 januari 1994 over de in 2.2 genoemde bankrekening met daar vermeld saldo beschikte en de in die beroepen bestreden navorderingsaanslagen grotendeels gehandhaafd (een afschrift van deze uitspraak is gelijktijdig met deze uitspraak verzonden). Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank de vragen van de inspecteur niet juist beantwoord. De informatiebeschikking is terecht genomen.
4.4.
Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat hij erop mocht vertrouwen dat hem geen vragen meer zouden worden gesteld over buitenlands vermogen omdat de inspecteur voor de jaren na 2003 geen aangiften meer in die zin heeft gecorrigeerd faalt zijn stelling. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur een expliciete toezegging of uitlating in die zin heeft gedaan. Het beroep op in rechte te beschermen gewekt vertrouwen kan niet slagen.
4.5.
De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van 2 weken passend. De rechtbank acht het verder redelijk deze termijn te doen aanvangen vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak op beroep.
4.6.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt belanghebbende tot twee weken na verzending van deze uitspraak in de gelegenheid alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.