ECLI:NL:RBZWB:2013:6240

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_3686
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake informatieverplichting Belastingdienst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd aan de belanghebbende, die als rekeninghouder bij Kredietbank Luxembourg (KBLux) was geïdentificeerd. De belanghebbende verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat de inspecteur niet in een civiel kort geding kon afdwingen dat hij informatie moest verstrekken op grond van artikel 47 van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van connexiteit, omdat de rechtmatigheid van de civielrechtelijk afgedwongen informatie onderdeel zou zijn van het geschil bij de belastingrechter. Echter, het verzoek werd afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisendheid. De inspecteur had namelijk toegezegd dat hij de informatie uit de civiele procedure niet in de fiscale procedures zou inbrengen zonder toestemming van de belastingrechter. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek van de inspecteur niet-ontvankelijk en wees het verzoek van de belanghebbende voor het overige af. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, voorzieningenrechter
Locatie: Breda
Procedurenummers: AWB 13/3686 tot en met 13/3693,
uitspraak van 26 augustus 2013
Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Alkmaar,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:
  • een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB) over het jaar 2001 (aanslagnummer [nummer].H.17), met boetebeschikking van ƒ 100.139 en heffingsrente van ƒ 33.891;
  • een navorderingsaanslag IB over het jaar 2002 (aanslagnummer [nummer].H.27), met boetebeschikking van € 46.531 en heffingsrente van € 13.128;
  • een aanslag IB over het jaar 2003 (aanslagnummer [nummer].H.36), met boetebeschikking van € 49.218 en heffingsrente van € 14.990;
  • een aanslag IB over het jaar 2004 (aanslagnummer [nummer].H.46), met boetebeschikking van € 41.313 en heffingsrente van € 14.990;
  • een aanslag IB over het jaar 2005 (aanslagnummer [nummer].H.56), met boetebeschikking van € 41.647 en heffingsrente van € 5.819;
  • een aanslag IB over het jaar 2006 (aanslagnummer [nummer].H.66), met boetebeschikking van € 43.253 en heffingsrente van € 6.811;
  • een aanslag IB over het jaar 2007 (aanslagnummer [nummer].H.76), met boetebeschikking van € 35.863 en heffingsrente van € 6.154.
Verder heeft de inspecteur voor de IB 2008 aan belanghebbende een informatiebeschikking, gedagtekend 8 februari 2012, afgegeven als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
1.2.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen alle in 1.1 genoemde (navorderings)aanslagen en beschikkingen.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen en de bijbehorende boetebeschikkingen en heffingsrente verlaagd en de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig beroep aangetekend tegen de in 1.3 genoemde uitspraken op bezwaar.
1.5.
Aan belanghebbende zijn ook (navordering)aanslagen IB opgelegd over de jaren 1999 en 2000. Ook daartegen is bezwaar gemaakt en tegen de uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld. Na uitspraken door het Gerechthof te ’s-Hertogenbosch heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Op het beroep in cassatie is nog niet beslist.
1.6.
Belanghebbende heeft bij fax van 5 juli 2013 de voorzieningenrechter verzocht in alle in 1.4 en 1.5 bedoelde procedures te bepalen dat de inspecteur niet in een civiel geding mag afdwingen dat belanghebbende op grond van artikel 47 AWR verplicht wordt door de inspecteur gevraagde informatie te verstrekken. Ter zake van dit verzoek heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
1.7.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], advocaat te Amsterdam, tot bijstand vergezeld van [gemachtigde] en namens de inspecteur, [verweerder].

2.Feiten

2.1.
Bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen heeft de inspecteur correcties aangebracht op de door belanghebbende over de onderhavige jaren aangegeven belastbare inkomens omdat belanghebbende is geïdentificeerd als rekeninghouder bij Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KBLux) en hij daarvan niets in zijn aangiften IB heeft opgenomen. De in 1.1 bedoelde informatiebeschikking heeft eveneens betrekking op de vermeende bankrekening van belanghebbende bij KBLux. Belanghebbende heeft in alle geledingen bestreden dat de identificatie juist is en ontkend een rekening te hebben aangehouden bij KBLux.
2.2.
De belastingdienst heeft belanghebbende gedagvaard om op 29 augustus 2013 te verschijnen in kort geding bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch (hierna: de civiele procedure). De belastingdienst vraagt aan de rechtbank om belanghebbende te verplichten, op straffe van verbeurdverklaring van een dwangsom, om informatie te verschaffen over de in 2.1 bedoelde bankrekening, over de periode van 1994 tot heden.

3.Karakter voorlopige voorziening

3.1.
De voorzieningenrechter kan, op grond van artikel 8:81 van de Awb, alleen op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur, nu beroep is ingesteld tegen de in 1.3 genoemde uitspraken en beroep in cassatie tegen de in 1.5, genoemde uitspraken, geen gebruik meer mag maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 47 van de AWR informatie op te vragen en dat hij dit dus ook niet in een civiele procedure mag proberen af te dwingen. De inspecteur voert aan dat de vereiste connexiteit ontbreekt omdat het verzoek om informatie een feitelijke handeling is en geen besluit als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
3.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende toegezegd dat hij de informatie, die eventueel voortkomt uit de civiele procedure, niet dan na voorafgaande toestemming van de belastingrechter zal inbrengen in de in 1.4 bedoelde procedures. De inspecteur heeft (in reconventie) de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de informatie welke voortvloeit uit de civiele procedure mag worden ingebracht in de in 1.4 bedoelde procedures.

4.Gronden

4.1.
Connexiteit
4.1.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan het vereiste van connexiteit nu de rechtmatigheid van de eventueel civielrechtelijk afgedwongen informatie onderdeel zal worden van het geschil bij de belastingrechter in de hoofdzaak.
4.1.2.
Dat geldt echter niet voor zover het verzoek betrekking heeft op de jaren 1999 en 2000 waarvoor een cassatieprocedure bij de Hoge Raad aanhangig is. De mogelijkheid voor het treffen van een voorlopige voorziening geldt immers niet in cassatie nu artikel 8:81 Awb in Hoofdstuk V, afdeling 4, van de AWR niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Voor zover het verzoek op deze jaren betrekking heeft, zal de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
4.2.
Spoedeisendheid
Nu vaststaat dat het kort geding zal plaatsvinden op 29 augustus a.s. is in zoverre spoedeisendheid gegeven dat belanghebbende belang heeft bij een beslissing vóór die datum.
4.3.
Beoordeling van het verzoek van belanghebbende
4.3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de inspecteur zonder meer bevoegd is om op grond van artikel 47 AWR te eisen dat belanghebbende gegevens en inlichtingen verstrekt welke van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien voor de jaren die nog niet onder de rechter zijn. Dat geldt in elk geval voor de jaren 2009 en volgende. De voorzieningenrechter acht het niet onredelijk dat de inspecteur daarbij vragen stelt over de vermeende bankrekening bij KBLux, nu het gerechtshof in de onder 1.5 vermelde procedures heeft geoordeeld dat belanghebbende rekeninghouder is geweest bij KBLux. Uitgaande van dat oordeel is het ook niet onredelijk dat de inspecteur, die alleen harde gegevens heeft over enkele saldi van die rekening in 1994, informatie vraagt over het verloop van de rekening in 1994 en volgende jaren omdat slechts die totale informatie hem inzicht geeft in het verloop van de rekening en mogelijke gelieerde rekeningen en geldstromen, wat van belang kan zijn voor de inkomsten van belanghebbende in 2009 en volgende jaren.
4.3.2.
Het verzoek van belanghebbende komt er op neer dat de inspecteur over de jaren die onder de rechter zijn geen gegevens en inlichtingen mag vragen. Daarmee zou de inspecteur echter tevens beperkt worden in het vragen van inlichtingen en gegevens die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing over 2009 en volgende jaren. Indien het verzoek van belanghebbende zou worden ingewilligd, zou dat het informatierecht van de inspecteur voor de jaren 2009 en volgende dan ook worden gefrustreerd op een wijze die niet strookt met de (ruime) tekst van artikel 47 AWR. Het belang van belanghebbende bij het gevraagde verbod moet wel zeer zwaarwegend zijn om dat te rechtvaardigen.
4.3.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een zo zwaarwegend belang geen sprake nu de inspecteur ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij de informatie die voortvloeit uit de civiele procedure niet in de in 1.4 bedoelde fiscale procedures zal inbrengen dan na toestemming van de belastingrechter.
4.3.4.
Belanghebbende heeft echter gesteld dat de informatie sowieso niet mag worden opgevraagd voor de betrokken jaren omdat de inspecteur voor deze jaren geen gebruik meer mag maken van artikel 47 van de AWR. Hij verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, nr. 23 925, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:1988ZC3761. De voorzieningrechter zal in het midden laten of de interpretatie van belanghebbende van dit arrest juist is. De voorlopige voorzieningprocedure leent zich niet voor een oordeel daarover en een voorlopige voorziening is ook niet nodig gezien de onder 3.3 weergegeven toezegging. Daardoor staat immers vast dat de rechtmatigheid van het gebruik van civielrechtelijk afgedwongen informatie in de fiscale procedures zal worden getoetst, nog voordat die informatie in de lopende rechtszaken wordt ingebracht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
4.4.
Beoordeling van het verzoek van de inspecteur (in reconventie)
Artikel 8:81, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een voorlopige voorziening kan worden gevraagd door ieder die partij is bij de hoofdzaak waarvoor beroep bij de rechtbank aanhangig is. Lid 3 van dat artikel maakt daarop een uitzondering: indien voorafgaand aan het beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan een voorlopige voorziening slechts worden gevraagd door de indiener van het beroepschrift. De wet biedt de inspecteur dus niet de mogelijkheid om in connectie met fiscale procedures een voorlopige voorziening te vragen. Het verzoek van de inspecteur is niet-ontvankelijk.

5.Proceskosten

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de aanslagen IB over de jaren 1999 en 2000;
  • wijst het verzoek van belanghebbende voor het overige af;
- verklaart het verzoek van de inspecteur niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 26 augustus 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 augustus 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.