ECLI:NL:RBZWB:2013:5946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
12/2226
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over het loon van de belanghebbende voor de maand januari 2012. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van deze bijdrage, die door de inspecteur ongegrond was verklaard. De belanghebbende stelde dat de verhoging van het maximumbijdrage-inkomen van € 33.427 naar € 50.064 per jaar, die per 1 januari 2012 was ingegaan, onverbindend was. Hij voerde aan dat de wetgever met terugwerkende kracht had ingegrepen in de procedure, wat in strijd zou zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de inhouding van de bijdrage Zvw in overeenstemming was met de gewijzigde wetgeving, maar dat de terugwerkende kracht van de wetswijziging een inbreuk vormde op de rechten van de belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de inspecteur op om een teruggave van € 75,33 aan de belanghebbende te verlenen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/2226
uitspraak van 7 mei 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Op het loon van belanghebbende over de maand januari 2012 is een inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (hierna: bijdrage Zvw) ingehouden.
1.2.
Belanghebbende heeft met dagtekening 25 januari 2012, ontvangen door de inspecteur op 30 januari 2012, bezwaar gemaakt tegen de inhouding van de bijdrage Zvw.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 mei 2012, ontvangen bij de rechtbank op 21 mei 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige belastingkamer heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.8.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, bepaald dat de zaak zal worden verwezen naar een meervoudige kamer en de inspecteur verzocht de rechtbank binnen twee weken te informeren over het aantal lopende bezwaren met dezelfde problematiek. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift bij brief van 4 april 2013 aan partijen is gestuurd.
1.9.
Bij brief van 26 maart 2013, ingekomen bij de rechtbank op 28 maart 2013, heeft de inspecteur aan het in 1.8 genoemde verzoek voldaan. Een afschrift van die brief is aan de wederpartij gezonden bij brief van 4 april 2013.
1.10.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De meervoudige kamer heeft het onderzoek op 7 mei 2013 gesloten en aangekondigd dat tevens op 7 mei 2013 schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is in loondienst werkzaam bij [inhoudingsplichtige] (hierna: de inhoudingsplichtige). De inhoudingsplichtige heeft op belanghebbendes loon over de maand januari 2012 een bedrag van € 296,21 aan bijdrage Zvw ingehouden, zijnde 7,1% premie over € 4.172 aan bijdrage-inkomen.
2.2.
Voor de berekening van de bijdrage Zvw is uitgegaan van het voor het jaar 2012 vastgestelde maximum bijdrage-inkomen van € 50.064. Aan de maand januari is 1/12ͤ deel van € 50.064 toegerekend, derhalve € 4.172.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de hoogte van het bijdrage-inkomen. Meer specifiek is in geschil of de ministeriële regeling waarbij het maximumbijdrage-inkomen is vastgesteld op € 50.064 onverbindend is. Tevens is in geschil of de wetgever de onderhavige procedure, in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), dan wel met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het Eerste Protocol) heeft beïnvloed door middel van invoering van wetgeving met (formele) terugwerkende kracht.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugbetaling van de te veel ingehouden bijdrage Zvw ten bedrage van € 80,33 aan de inhoudingsplichtige. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Relevante wetgeving

4.1.
Ten tijde van de inhouding, het maken van bezwaar en het instellen van beroep, luidde de tekst van de Zorgverzekeringswet (Zvw), voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 42
De inkomensafhankelijke bijdrage over een jaar wordt geheven over het bijdrage-inkomen van dat
jaar.
Artikel 43
(…)
2. Het bijdrage-inkomen wordt ten minste op nihil gesteld en wordt tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Financiën, vastgestelde bedrag.
(…)
Artikel 44
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 43, tweede lid, wordt jaarlijks bij beschikking van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Financiën, herzien, waarbij met inachtneming van het bij en krachtens het tweede lid bepaalde, het laatstelijk vastgestelde bedrag wordt verhoogd of verlaagd overeenkomstig het procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen op 31 juli daaraan voorafgaande en het indexcijfer, dat bij de laatste herziening is gehanteerd.
2. Onder indexcijfer der lonen wordt verstaan het indexcijfer van de CAO-lonen per maand inclusief bijzondere uitkeringen, sector particuliere bedrijven, zoals dat op basis van het jaar 2000 wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek naar de stand op de laatste werkdag van elke kalendermaand en voor de eerste maal, al dan niet voorlopig, wordt gepubliceerd in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
3. Het in het tweede lid genoemde jaartal kan bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd.
4. Bij de eerstvolgende herziening nadat een in het derde lid bedoelde regeling is getroffen, wordt, in afwijking van het eerste lid, het procentuele verschil gehanteerd tussen het indexcijfer der lonen op 31 juli daaraan voorafgaande en het indexcijfer dat bij de laatste herziening zou zijn gehanteerd, ware de indexcijferreeks reeds op het gewijzigde jaartal gebaseerd.
5. Indien daartoe een bijzondere aanleiding bestaat, kan bij algemene maatregel van bestuur van de in het eerste en tweede lid aangegeven aanpassingsmethode worden afgeweken.
6. Indien een wijziging ingaat op een ander tijdstip dan 1 januari, vindt de vaststelling plaats in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en kunnen daarbij regels worden gesteld omtrent de wijze van berekening van de bijdrage over het gehele kalenderjaar.
Artikel 46
1. Een verzekeringsplichtige die bij regeling van Onze Minister aan te wijzen loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting geniet, heeft recht op een volledige vergoeding door de inhoudingsplichtige van de inkomensafhankelijke bijdrage over dit deel van het bijdrage-inkomen.
2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 43, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50
1. Indien over het bijdrage-inkomen inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden over een hoger bijdrage-inkomen dan het bedrag, bedoeld in artikel 43, tweede lid, stelt de inspecteur, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen, bij voor bezwaar vatbare beschikking het bedrag van de teveel betaalde bijdrage vast.
(…)
5. In afwijking van de artikelen 25b, 27f, 27j, derde lid, en 29i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verleent de inspecteur een teruggave van een ingehouden bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage over loon als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aan de inhoudingsplichtige.”
4.2.
Op 8 november 2012 is de Fiscale Verzamelwet 2012 in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2012, 544). Daarin is geregeld dat artikel 43, tweede lid van de Zvw met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 als volgt is komen te luiden:
“Het bijdrage-inkomen wordt ten minste op nihil gesteld en wordt tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan € 50 064.”
4.3.
De wetswijziging maakt deel uit van een op 8 juni 2012 door de Tweede Kamer ontvangen Nota van wijziging. De in 4.2 genoemde wijziging is daarbij als volgt toegelicht (NW, Kamerstukken II 2011/12, 33 245, nr. 8, p. 3):
“Daarnaast is in deze nota van wijziging een aanpassing opgenomen van de wettekst die betrekking heeft op het maximum van het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, waarvan de heffing aan de Belastingdienst is opgedragen. Op grond van de huidige wettekst wordt het hiervoor bedoelde maximumbijdrage-inkomen bij ministeriële regeling vastgesteld. Met ingang van 1 januari 2012 is dit maximumbijdrage-inkomen in dat kader verhoogd naar € 50 064. Onlangs is een procedure gestart over het feit dat deze verhoging bij ministeriële regeling heeft plaatsgevonden. Hoewel de huidige wettekst zoals hiervoor al is aangegeven, reeds expliciet regelt dat een dergelijke verhoging bij ministeriële regeling kan plaatsvinden, wordt ter verduidelijking op dit punt voorgesteld om het met ingang van 1 januari 2012 geldende maximumbijdrage-inkomen met terugwerkende kracht in de Zorgverzekeringswet zelf op te nemen. Deze aanpassing beoogt de uitvoeringspraktijk op dit punt zekerheid te bieden. Op deze wijze wordt het risico van (massale) bezwaarschriften voor de uitvoering bij de Belastingdienst beperkt. Tevens wordt hiermee ieder budgettair risico uitgesloten. Met de voorgestelde maatregel is geen inhoudelijke wijziging beoogd.”

5.Relevante regelgeving

5.1.
Gelet op onder meer de artikelen 43, tweede lid, en 45, tweede lid, van de Zvw heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Regeling zorgverzekeringswet (hierna: de Regeling Zvw) vastgesteld.
5.2.
De voor het jaar 2011 geldende tekst van de Regeling Zvw luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 5.1
Het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van die wet, ten hoogste in aanmerking wordt genomen, wordt vastgesteld op € 33 427.
Artikel 5.2
1. Het percentage, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet wordt vastgesteld op 7,75.”
5.3.
Voor het jaar 2012 luidt de Regeling Zvw, ook na inwerkingtreding van de Fiscale Verzamelwet 2012, – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 5.1
Het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van die wet, ten hoogste in aanmerking wordt genomen, wordt vastgesteld op € 50 064.
Artikel 5.2
1. Het percentage, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet wordt vastgesteld op 7,1.”
5.4.
De vervanging per 1 januari 2012in artikel 5.1 van‘€ 33.427’ door ‘€ 50.064’ en in artikel 5.2, eerste lid, van ‘7,75’ door ‘7,1’ volgt uit de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 november 2011, nr. Z/F-3089931, houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering in verband met aanpassing voor het jaar 2012 van bedragen en percentages met betrekking tot de inkomensafhankelijke bijdrage, Stcrt. 2011, 21736. Daarin is vermeld dat hiertoe is besloten door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

6.Standpunten van partijen

6.1.
Volgens belanghebbende ontbrak het tot in de beroepsfase aan een wettelijke basis voor de verhoging van het maximum bijdrage-inkomen per 1 januari 2012 van € 33.427 naar € 50.064 per jaar. Hiertoe voert hij aan dat artikel 5.1 van de Regeling Zvw onverbindend is, omdat de bevoegde Ministers daarmee de hen in artikel 43, tweede lid, en artikel 44, eerste lid, van de Zvw gegeven delegatiebevoegdheid hebben overschreden. Slechts door het wettelijk ingrijpen met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 acht belanghebbende alsnog aan het legaliteitsbeginsel voldaan. Door dit voor belanghebbende onvoorzienbare, ingrijpen heeft de wetgever deze procedure volgens belanghebbende in strijd met artikel 1 Eerste Protocol EVRM dan wel artikel 6 van het EVRM beïnvloed. Belanghebbende bepleit een inhouding over de maand januari 2012 overeenkomstig het voor het jaar 2011 geldende recht, te weten: 7,75% van 1/12e deel van € 33.427 of € 215,88. Gelet op de datum van inwerkingtreding van de Fiscale Verzamelwet 2012 – 8 november 2012 – maakt belanghebbende aanspraak op premierestitutie over de maanden januari tot en met oktober 2012. In totaal gaat het dan om een bedrag van € 803,30, zijnde, voor een periode van tien maanden, het verschil tussen de ingehouden maandpremie van € 291,21 en het toelaatbare maandpremiebedrag van € 215,88.
6.2.
Volgens de inspecteur was de verhoging van het maximumbijdrage-inkomen Zvw initieel al verbindend geregeld. Artikel 43, tweede lid, van de Zvw zoals dat voor de inwerkingtreding van de Fiscale Verzamelwet 2012 luidde, gaf namelijk reeds de bevoegdheid tot het bij ministeriële regeling niet-gelimiteerd verhogen van het maximumbijdrage-inkomen, aldus de inspecteur. Louter ter verduidelijking is de verhoging met terugwerkende kracht alsnog in de Zvw zelf geregeld. Steun voor die opvatting vindt de inspecteur in de totstandkomingsgeschiedenis van de Fiscale Verzamelwet 2012. Ook overigens acht de inspecteur geen sprake van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. Volgens de inspecteur is geen sprake van een eigendomsrecht in de zin van dat artikel. Aan de wijziging met terugwerkende kracht ligt voorts een legitiem doel ten grondslag, namelijk de gewenste koopkrachtherverdeling. Voorts hebben budgettaire belangen en de stijgende totale zorgkosten, zij het in mindere mate, een rol gespeeld. Het ingrijpen heeft bovendien plaatsgehad voordat de (hoogste) rechter over de verbindendheid van de verhoging van het maximum bijdrage-inkomen bij ministeriële regeling heeft beslist en is evenmin specifiek gericht op belanghebbende. Gelet op de publicatie van de Regeling Zvw op 2 december 2011 acht de inspecteur de onderhavige bijdrageheffing voorzienbaar. Met de mogelijkheid van wetgevend ingrijpen in reactie op het ter discussie stellen van de verbindendheid van de verhoging, moet belanghebbende redelijkerwijs rekening hebben gehouden. De financiële gevolgen acht de inspecteur zowel absoluut als relatief gering en altijd voorzienbaar voor belanghebbende geweest. Van disproportionele gevolgen voor belanghebbende is volgens de inspecteur dan ook geen sprake. Ter zake van het beroep van belanghebbende op artikel 6 van het EVRM heeft de inspecteur niets aangevoerd.

7.Overwegingen van de rechtbank

7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inhouding in overeenstemming is met de bij de Fiscale Verzamelwet 2012 gewijzigde tekst van artikel 43, tweede lid van de Zvw. Partijen hebben hieraan de gevolgtrekking verbonden dat de verschuldigdheid van de bijdrage Zvw naar nationaal recht thans juist is vastgesteld. De rechtbank acht deze gevolgtrekking juist, nu blijkens r.o. 3.3.1 van het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2009, nr. 07/10481, LJN BI1892, een uitspraak op bezwaar moet worden getoetst aan de hand van de wetstekst zoals die later met terugwerkende kracht is gewijzigd.
7.2.
De vraag of toepassing van de nieuwe wet met terugwerkende kracht een inbreuk vormt op het EVRM behoeft geen behandeling indien de gewijzigde tekst geen heffingsmogelijkheid creëert maar slechts een bestaande heffingsmogelijkheid bevestigt. De rechtbank zal daarom eerst onderzoeken of de in artikel 5.1 van de Regeling Zvw neergelegde verhoging van het maximum bijdrage-inkomen per 1 januari 2012 binnen het bereik van de delegatiebevoegdheid van artikel 43 en 44 van de Zvw valt.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 43 van de Zvw naar de letter ervan de opvatting steunt dat de wetgever de in dat artikel genoemde ministers een zodanig ruime delegatiebevoegdheid heeft gegeven dat de voor het jaar 2012 geldende tekst van artikel 5.1 van de Regeling Zvw binnen de reikwijdte daarvan blijft. Ook de als medewetgever gedane uitlating van de Staatssecretaris van Financiën dat de huidige wettekst reeds expliciet regelt dat de betreffende verhoging bij ministeriële regeling kan plaatsvinden (zie onderdeel 4.3), wijst in die richting.
7.4.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis maakt de rechtbank echter op dat de bevoegdheid van de ministers ingevolge artikel 43, tweede lid, van de Zvw is beperkt tot het aanbrengen van inflatiecorrecties op de bij invoering van de Zvw gekozen premiegrens. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de volgende passage ontleend aan MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29 763, nr. 3, p. 153:
“De bijdrage wordt ten hoogste geheven over een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Het kabinet stelt zich voor daarbij de huidige premiegrens van de ziekenfondsverzekering als uitgangspunt te nemen. Het bedrag zal jaarlijks worden bijgesteld aan de hand van het indexcijfer der lonen.”
7.5.
De door de inspecteur bepleite opvatting dat de ministeriële verhoging van het maximumbijdrage-inkomen met ongeveer € 17.000 toelaatbaar is op grond van de delegatiebevoegdheid in artikel 43, tweede lid, van de Zvw, staat voorts op gespannen voet met artikel 44 van de Zvw. Dat artikel geeft de in artikel 43, tweede lid, van de Zvw bedoelde ministers slechts een afgebakende bevoegdheid tot inflatiecorrectie. Blijkens het vijfde lid komt hen ter zake van de aanpassingsmethode geen zelfstandige afwijkingsbevoegdheid toe. Artikel 44, vijfde lid, van de Zvw zou met de wijze waarop de inspecteur de delegatiebepaling in artikel 43, tweede lid, van de Zvw interpreteert, betekenisloos zijn.
7.6.
Gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 43 van de Zvw en op artikel 44 van de Zvw biedt de delegatiebepaling in artikel 43, tweede lid, van de Zvw, naar het oordeel van de rechtbank, de betrokken ministers slechts de zelfstandige bevoegdheid het bijdrage-inkomen in de Regeling Zvw vast te stellen op het bedrag dat het maximumbedrag in de zin van artikel 44 van de Zvw niet overschrijdt. De onderhavige ministeriële verhoging overschrijdt dat maximum wel. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 5.1 van de Regeling Zvw neergelegde verhoging van het maximum bijdrage-inkomen per 1 januari 2012 buiten het bereik van de delegatiebevoegdheid van artikel 43 van de Zvw valt.
7.7.
Dit betekent dat uitsluitend door de keuze van de wetgever om aan de nieuwe wet terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 te verbinden, is voorzien in een wettelijke grondslag voor de heffing naar het verhoogde bedrag. Met betrekking tot de vraag of toepassing van de nieuwe wet met terugwerkende kracht een inbreuk vormt op het EVRM overweegt de rechtbank als volgt.
7.8.
Toepassing van een nieuwe wet met terugwerkende kracht kan een inbreuk vormen op artikel 1 van het Eerste Protocol. De rechtbank wijst in dit verband op r.o. 3.3.4 van het in onderdeel 7.1 vermelde arrest. In dat arrest heeft de Hoge Raad voorts het volgende overwogen.
“3.5. Het tweede middel stelt de vraag aan de orde of de terugwerkende kracht die naar nationaal recht is toegekend aan de onderhavige wetswijziging verenigbaar is met artikel 1 van het Eerste Protocol.
3.5.1.
Bij de beoordeling van dit middel moet worden vooropgesteld dat aan de wetgever op fiscaal gebied volgens vaste rechtspraak van het EHRM een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, in die zin dat diens oordeel moet worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is. Verder dient in dit verband te worden opgemerkt dat terugwerkende kracht van fiscale wetgeving ten nadele van de belastingplichtige op zichzelf geen inbreuk vormt op artikel 1 van het Eerste Protocol. Van een inbreuk op deze bepaling is eerst sprake indien de wetgevende maatregel die in terugwerkende kracht voorziet, geen 'fair balance' teweegbrengt tussen de betrokken belangen, waaronder het belang van de belastingplichtige dat diens gerechtvaardigde verwachtingen worden gerespecteerd. Deze balans ontbreekt indien de desbetreffende maatregel in de omstandigheden van het concrete geval voor de belastingplichtige leidt tot een individuele en buitensporige last ('individual and excessive burden'). Daartoe dient te worden beoordeeld wat de gevolgen zijn van die terugwerkende kracht op de positie van de belanghebbende. Bij het oordeel of sprake is van een 'fair balance' speelt verder een rol om welke redenen de wetswijziging met terugwerkende kracht is ingevoerd (vgl. EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2).”
7.9.
De vraag of de inhouding van de bijdrage Zvw als eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol kan worden beschouwd, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Een recht op loon valt onder de term ‘possessions’ in artikel 1 van het Eerste Protocol. Door het loon voor het bedrag aan ingehouden bijdrage Zvw niet aan belanghebbende uit te betalen, is hem diens eigendom ontnomen. Dit betekent dat de rechtbank moet oordelen of aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan.
7.10.
Met het streven om door middel van verhoging van het maximumbijdrage-inkomen (in combinatie met verlaging van het op het bijdrage-inkomen toe te passen percentage) de zorgpremie van lage naar hoge inkomens te verschuiven (zie 6.2), acht de rechtbank voldaan aan de voorwaarde dat de eigendomsontneming een legitieme doelstelling in het algemeen belang van de samenleving heeft. Het gaat vervolgens om een afweging van belangen.
7.11.
Eerst nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld heeft de wetgever, bij Nota van Wijziging, op 8 juni 2012 kenbaar gemaakt dat hij een wetswijziging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 wenste door te voeren. Op deze wijze heeft de wetgever als het ware ingegrepen in de lopende procedure van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is voor een dergelijk ingrijpen slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden plaats. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt immers mee dat belanghebbende er van mag uitgaan dat geen interventie zal plaatsvinden in een lopende procedure. Het belang van dit fundamentele recht zal moeten worden afgewogen tegen het belang van de overheid om de in 7.10 vermelde legitieme doelstelling door middel van wetgeving met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 te verwezenlijken dan wel te bekrachtigen. Het belang van de overheid zit besloten in de omstandigheid dat zij reeds op 1 januari 2012 de herverdeling van inkomen gestalte heeft willen geven door de combinatie van enerzijds verlaging van het op het bijdrage-inkomen toe te passen percentage en anderzijds verhoging van de percentage en anderzijds verhoging van het maximumbijdrage-inkomen. Indien de verhoging van het maximumbijdrage-inkomen zou komen te vervallen, zou alleen de verlaging van het percentage overeind blijven, waarmee het hiervoor vermelde doel niet bereikt zou worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd belang, maar weegt dit belang niet op tegen het zwaarwegende belang van belanghebbende om ongestoord zijn lopende procedure te kunnen voeren. De rechtbank acht daarbij van betekenis dat belanghebbende op het moment dat hij bezwaar aantekende niet op de hoogte was en ook redelijkerwijs niet op de hoogte hoefde te zijn van de toekomstige wetswijziging.
7.12.
Gelet op het voorgaande dient de inhouding naar het verhoogde bijdrage-inkomen over de maand januari wegens strijd met artikel 1 Eerste Protocol in het geval van belanghebbende buiten toepassing te worden gelaten.
7.13.
Het beroep is dan ook gegrond. Voor dat geval bepleit belanghebbende een inhouding over de maand januari 2012 tot een bedrag van € 215,88. De rechtbank acht dit bedrag niet te laag en gaat daarom hiervan uit. Aangezien er een bedrag van € 291,21 is ingehouden, moet een teruggave volgen van € 75,33. Deze dient gelet op artikel 50, vijfde lid, van de Zvw te worden verleend aan de inhoudingsplichtige.
7.14.
Beantwoording van de vraag of, zoals belanghebbende meent, ook ter zake van de inhoudingen op zijn loon over de maanden februari tot en met oktober, sprake is van strijd met artikel 1 Eerste Protocol gaat het bestek van deze procedure te buiten.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van verletkosten van 2 uur à € 53, derhalve in totaal € 106. De rechtbank acht deze kosten redelijk en veroordeelt de inspecteur, met toepassing van het Besluit, deze kosten te vergoeden.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt de inspecteur op de inhoudingsplichtige een teruggave van € 75,33 aan bijdrage Zvw te verlenen;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 106;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2013 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 mei 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.