4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en 2
Op 17 oktober 2012 kort na 02:00 uur heeft er een schietpartij plaatsgevonden in de woonwijk Dauwendaele te Middelburg. Hierbij raakte [slachtoffer 1] (hierna ook: het slachtoffer) levensbedreigend gewond. Hij werd na een zoekslag in de omgeving aangetroffen in een portiek aan de Kriekenhof te Middelburg.
Geloofwaardigheid en betrouwbaarheid verklaringenDe rechtbank is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van aangever(s) en diverse getuigen met de nodige voorzichtigheid gelezen dienen te worden om de navolgende redenen. Gebleken is uit diverse in dit dossier afgelegde getuigenverklaringen dat op de website[naam website] vrijwel direct na het schietincident berichten met details daarover zijn verschenen. In dit licht weegt de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 3], afgelegd op 13 juni 2013 bij de rechter-commissaris, waarin deze onder meer verklaard dat hij er getuige van is geweest dat door verschillende personen werd afgesproken om valse verklaringen af te leggen met als doel verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zolang mogelijk ’binnen’ te houden zwaar. Uit het dossier en de diverse verklaringen die zijn afgelegd blijkt voorts dat er geruime tijd voor het incident sprake was van oplopende spanningen tussen enerzijds medeverdachte [medeverdachte] (en in mindere mate verdachte) en anderzijds aangever(s) en een aantal van de bij de groep van aangevers behorende getuigen. Een en ander in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat diverse van de betrokken personen er belang bij (kunnen) hebben om anders dan de waarheid te verklaren en dat om die reden de afgelegde verklaringen met de nodige voorzichtigheid dienen te worden gelezen. Dit geldt in ieder geval voor verklaringen waarin niet consistent en tegenstrijdig is verklaard danwel waarvan vast staat dat de verklaring (mede) is beïnvloed door informatie verkregen nadien van derden of mogelijke via social media (zie hiervoor).
Aangever [slachtoffer 3] heeft over de gang van zaken tijdens het schietincident verklaringen afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris. Deze verklaringen zijn op hoofdlijnen en op belangrijke onderdelen niet consistent en zelfs tegenstrijdig. Zo heeft [slachtoffer 3] bij de politie verklaard dat hij die nacht alleen was, maar bij de rechter-commissaris, zonder duidelijke uitleg, dat hij die nacht samen was met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer 3] afgelegd enkele uren na het schietincident op relevante onderdelen niet eensluidend met die van de andere aangevers en getuigen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] met grote terughoudendheid moet worden beoordeeld en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ditzelfde geldt voor de verklaringen van getuige [getuige 2], ook deze zijn op belangrijke onderdelen niet consistent en zelfs tegenstrijdig. [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris op 18 juni 2013 onder andere verklaard dat hij zijn verklaring bij de politie heeft afgelegd nadat hij op straat veel over het schieten had gehoord, dat er naar zijn zeggen veel werd gespeculeerd en dat hij details in zijn politieverklaring heeft verwerkt die hij na het schieten had gehoord. Dit leidt tot het oordeel dat aan het waarheidsgehalte en derhalve de betrouwbaarheid van zijn verklaringen moet worden getwijfeld en dat deze om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Gebeurtenissen op 16 en 17 oktober 2012
Verdachte heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2012 in de middag naar het winkelcentrum ging en dat hij daar [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) tegenkwam. In het verleden is een aantal keren ingebroken in het schuurtje van zijn zus waar verdachte aan brommers sleutelde en dat gebruikt werd als plaats om te ‘chillen’. Verdachte verdacht een groep waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deel van uitmaakten van deze inbraken. Hierover ontstond die middag (wederom) ruzie. Die middag heeft [slachtoffer 2] verdachte een paar klappen in zijn gezicht gegeven. De rechter-commissaris heeft tijdens het verhoor van verdachte op
19 oktober 2012 geconstateerd dat er een blauwe verkleuring rond het oog van verdachte te zien was.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat[naam 1], de ‘[naam 1]’ (de rechtbank begrijpt:[naam 1]), vertelde dat zij die avond terug zouden komen om verdachte te mishandelen. [medeverdachte] heeft verklaard om die reden die avond bij verdachte te zijn gebleven.
De avond van 16 oktober 2012 waren [medeverdachte] en verdachte in het schuurtje van verdachte behorende bij de woning aan [adres 1] te Middelburg. In/bij het schuurtje waren op enig moment die avond tevens aanwezig [getuige 3], [naam 1], [getuige 1] en [getuige 2]. Verdachte was in het schuurtje aan het sleutelen aan brommers, terwijl de andere personen in de gemeenschappelijke ruimte voor het schuurtje aan het ‘chillen’ waren. [medeverdachte] is die avond nog even weggeweest. Op een gegeven moment ging iedereen naar huis behalve verdachte, [medeverdachte], [getuige 3] en [getuige 1]. Zij zijn samen naar de Box gegaan. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich niet veilig voelde vanwege het conflict eerder die dag en dat hij daarom een honkbalknuppel had meegenomen. Op enig moment zag [medeverdachte] personen staan; [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en een derde persoon met volgens [medeverdachte] een capuchon en een masker op. Deze laatste persoon hield volgens [medeverdachte] een hand achter zijn rug. [getuige 3] en [getuige 1] zijn weggegaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij had gezien dat ze gewapend waren en dat hij vervolgens naar huis is gerend om een wapen te halen. De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte] – anders dan de officier van justitie die er vanuit gaat dat het wapen in het eerder genoemde schuurtje lag - , mede gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat [medeverdachte] wegrende door de tunnel in de richting van de [straat 1] en dat hij door diezelfde tunnel ook weer terug kwam, geloofwaardig. [medeverdachte] heeft in de woning tegen verdachte gezegd dat hij de gitaarhoes moest pakken, hetgeen verdachte ook heeft gedaan. In de gitaarhoes zat een geweer. Daarna is [medeverdachte] met verdachte teruggegaan, heeft hij het geweer uit de gitaarhoes gehaald en is hij gaan schieten toen hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zag.
[slachtoffer 1] heeft op 17 oktober 2012 aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag die dag jegens hem gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij die nacht samen was met [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) en zijn neef [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]). Omstreeks 01:30 uur die nacht kwam hij [medeverdachte] tegen op straat. Toen hij naar [medeverdachte] toe liep rende deze weg om korte tijd later terug te komen. [medeverdachte] begon gelijk te schieten. Verdachte was bij hem. [slachtoffer 1] is door het tweede schot geraakt.
[slachtoffer 2] is op 17 oktober 2012 kort na het schietincident als getuige gehoord en op 19 oktober 2012 heeft hij aangifte gedaan van poging tot doodslag gepleegd jegens hem. Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 17 oktober 2012 omstreeks 02:00 uur samen met [slachtoffer 1] en een familielid van [slachtoffer 1] in Middelburg liep, toen op de Saffierplaats [medeverdachte] op hen afkwam. [medeverdachte] draaide zich opeens om en liep weg. Ongeveer twee minuten later kwam hij terug met verdachte en begon op een afstand van ongeveer 20 meter op hem en [slachtoffer 1] te schieten.
ConclusieDe rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat medeverdachte [medeverdachte] in de nacht van 17 oktober 2012 in Middelburg meerdere keren met een geweer op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten waarbij [slachtoffer 1] levensbedreigend gewond is geraakt.
Niet vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] die nacht ook op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft geschoten. Zij overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer 3] heeft op 17 oktober 2012 kort na het schietincident aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2012 kort voor middernacht met de bus in Middelburg is aangekomen, dat hij vervolgens via de tunnel bij het station een woonwijk is ingelopen en dat er toen een man naar hem riep. Deze man kwam in zijn richting lopen met een wapen. [slachtoffer 3] is weggerend en hoorde achter hem schoten. De politie heeft tevergeefs getracht [slachtoffer 3] nader te horen omdat zijn verklaring op relevante onderdelen punten niet overeenkomt met de verklaringen van de andere aangevers en getuigen. Op 28 januari 2013 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om onder andere [slachtoffer 3] als getuige te horen. Uiteindelijk is [slachtoffer 3] op 15 juli 2013 door de rechter-commissaris gehoord. Zoals hiervoor reeds overwogen is deze tweede verklaring op belangrijke punten tegenstrijdig met zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring en heeft de rechtbank zijn verklaringen niet voor het bewijs gebruikt en zij kunnen daardoor ook niet dienen tot vaststelling van het feitencomplex omtrent zijn stelling dat [medeverdachte] op hem zou hebben geschoten.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij weliswaar samen was met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], maar dat [slachtoffer 3] een stukje verderop stond toen [medeverdachte] begon te schieten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] op hem en [slachtoffer 1] heeft geschoten en dat [medeverdachte] daarna ook op [slachtoffer 3] heeft geschoten, maar hij dat niet heeft gezien.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft ontkend op [slachtoffer 3] te hebben geschoten en heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] die nacht niet heeft gezien. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het gezelschap waren van een man die hij de ‘[naam 2]’ noemt en die woonachtig is in de [straat 2]of [straat 3] te Vlissingen.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat [slachtoffer 3] in de buurt van het schietincident is geweest. Hoewel niet uit te sluiten valt dat [medeverdachte] mogelijkerwijs ook op een derde persoon heeft geschoten, kan de rechtbank bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet met voldoende zekerheid vast stellen dat deze derde persoon [slachtoffer 3] is geweest.
[slachtoffer 4] heeft op 19 oktober 2012, derhalve twee dagen na het schietincident, aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op de Roozenburglaan te Middelburg liep toen hij een hem onbekende jongen zag aankomen rennen met daarachter [medeverdachte] en verdachte. [medeverdachte] had een wapen in zijn handen waarmee hij op de jongen schoot. De rechtbank acht aannemelijk dat [medeverdachte] het wapen (een geweer) vervolgens op [slachtoffer 4] heeft gericht. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [medeverdachte] tevens op dat moment gericht op [slachtoffer 4] heeft geschoten, nu uit de aangifte blijkt (zie hierna onder feit 3) dat [slachtoffer 4] vrijwel gelijktijdig van [medeverdachte] een vuistslag heeft gekregen. Daaruit volgt dat de afstand tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 4] op dat moment zeer kort was en in ieder aannemelijk te kort om te blijven richten en vervolgens te schieten. De rechtbank acht meer in het bijzonder niet aannemelijk dat de handelingen (het gericht schieten met een geweer en het geven van een vuistslag in het gezicht) gelijktijdig hebben plaatsgevonden, nu [slachtoffer 4] niet door een kogel van [medeverdachte] is geraakt. De verklaring van [slachtoffer 4] voor zover deze ziet op het gericht schieten, wordt bovendien niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel en [medeverdachte] heeft ontkend op [slachtoffer 4] te hebben geschoten.
Medeplegen of alleen gepleegdVan medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Tevens veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking, wat inhoudt dat de verdachten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit, in dit geval een poging tot moord. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van medeplegen. Weliswaar heeft verdachte op verzoek van [medeverdachte] in de woning van de vriendin van verdachte de gitaarhoes gepakt en aan hem gegeven, maar zowel [medeverdachte] alsook verdachte heeft verklaard dat verdachte op dat moment niet wist dat er een geweer in deze hoes zat. Verdachte is achter [medeverdachte] aangegaan en zag pas dat [medeverdachte] een wapen bij zich had eerst op het moment dat [medeverdachte] dit aan het eind van de straat uit de gitaarhoes haalde en gelijk begon te schieten. Verdachte heeft verklaard de eerste schoten niet te hebben gezien, omdat hij op enige afstand achter [medeverdachte] liep en deze inmiddels een hoek was omgegaan. Uit dit verloop van de feitelijke gebeurtenissen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] enig vooropgezet plan bestond, gericht op het schieten door [medeverdachte]. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat verdachte wist, begreep of moest begrijpen dat [medeverdachte] op de aangevers zou gaan schieten. Dat [medeverdachte] zou overgaan tot die geweldshandeling kon naar het oordeel van de rechtbank door verdachte niet worden voorzien. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad, gericht op het toebrengen van dodelijk letsel zoals onder 1 eerste en tweede cumulatief ten laste is gelegd. Zij zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
Subsidiair ten laste gelegde: openlijk in vereniging geweld plegen
Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de aangevers. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring hiervan is in de eerste plaats vereist dat bij verdachte sprake is van opzet op het in vereniging plegen van geweld. Daarnaast is vereist dat verdachte aan dit geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte achter [medeverdachte] aan kwam en daarbij een honkbalknuppel droeg, op het moment dat [medeverdachte] de schoten loste, onvoldoende is om te kunnen aannemen dat bij verdachte sprake is van opzet op het in vereniging plegen van geweld zoals dat door [medeverdachte] is gedaan. Van andere omstandigheden waaruit het hiervoor bedoelde opzet zou volgen is niet gebleken. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de feitelijke gang van zaken is overwogen, kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door [medeverdachte] gebruikte geweld, te weten het met een geweer schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op grond hiervan zal zij verdachte eveneens vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Feit 3
[slachtoffer 4] heeft op 19 oktober 2012 tevens aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte], nadat deze gericht op hem had geschoten, hem een vuistslag in het gezicht gaf waardoor hij twee dagen last van zijn kaak heeft gehad. [medeverdachte] richtte daarna het wapen weer op hem en zei ‘jij wilt ook problemen met [medeverdachte] toch?’. [medeverdachte] draaide zich vervolgens om en verdachte zei tegen hem ‘beter ga je nu naar huis’.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij na het schieten op [slachtoffer 1] [slachtoffer 4] zag. Hij heeft tegen hem gezegd ‘jij brengt die man hier’ en hij heeft hem vervolgens een klap in zijn gezicht gegeven. Verdachte was op dat moment bij hem en had een honkbalknuppel in zijn hand.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] zich, nadat hij had op de anderen had geschoten, naar [slachtoffer 4] keerde en dat hij hem een klap gaf. Verdachte heeft vervolgens tegen [slachtoffer 4] gezegd dat hij beter naar huis kon gaan, omdat hij, naar hij later ter zitting verklaart, bang was dat er iets zou gebeuren. Op dat moment had verdachte een honkbalknuppel bij zich.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te stompen. Ook acht zij wettig en overtuigen bewezen dat [medeverdachte] het vuurwapen op [slachtoffer 4] heeft gericht en dat verdachte daar bij stond met een honkbalknuppel in zijn hand. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd ‘jij wilt ook problemen met [medeverdachte] toch?’, nu alleen aangever hierover heeft verklaard, er geen steunbewijs is en [medeverdachte] dit heeft ontkend. Verder staat vast dat verdachte tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij beter weg kon gaan, maar de rechtbank is van oordeel dat deze woorden niet te kwalificeren zijn als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling. Zij zal verdachte dan ook van deze zinsneden vrijspreken.
Medeplegen of alleen gepleegdVan medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Tevens veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking, wat inhoudt dat de verdachten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit, in dit geval de mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 4]. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak sprake van is. Verdachte stond met een honkbalknuppel op zeer korte afstand van [medeverdachte] en [slachtoffer 4] toen [medeverdachte] [slachtoffer 4] een stomp in het gezicht gaf waarbij eerst een vuurwapen op hem was gericht. Verdachte heeft zich aldus niet gedistantieerd van de handelingen van [medeverdachte]. Integendeel, hij heeft zich met een wapen in zijn hand bij [medeverdachte] gevoegd, terwijl hij kort daarvoor getuige was geweest van het feit dat [medeverdachte] extreem gewelddadig was geweest door gericht op meerdere personen te schieten. Gelet op deze zeer gewelddadige setting moet verdachte hebben kunnen voorzien dat [medeverdachte] ook geweld tegen [slachtoffer 4] zou gebruiken en hem zou bedreigen. De zichtbare aanwezigheid van verdachte, voorzien van een honkbalknuppel, draagt onder de geschetste omstandigheden bij aan het door [medeverdachte] uitgeoefende geweld en de bedreiging. Aldus is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] op 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging met verdachte [slachtoffer 4] een stomp in zijn gezicht heeft gegeven en hem heeft bedreigd, zoals hierna bewezen verklaard.
Feit 4
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 1 en 2 is overwogen en derhalve niet gebleken is van enige bewustheid van verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van het wapen direct voorafgaande aan het schieten door [medeverdachte] met dit wapen feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 5
Op 22 oktober 2012 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in een kelderbox behorende bij de woning [adres 1] te Middelburg. Hierbij werd onder andere achter een kast een imitatiegeweer aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat dit imitatiewapen zijn eigendom is.
Het aangetroffen imitatiewapen is onderzocht door een tactisch rechercheur. Het bleek een voorwerp te zijn dat het uiterlijk had van een geweer en betrof een (imitatie)geweer van het merk Gonher, type Condor dat qua vorm en afmetingen sprekend lijkt op een origineel (ingekort) vuurwapen. Het aangetroffen wapen komt volgens de deskundige qua vorm en afmetingen ook overeen met een aangewezen voorwerp op lijst a van de Bijlage I van de Regeling wapens en munitie. Het aangetroffen (imitatie)geweer is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben hiervan is verboden op grond van artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat het aangetroffen imitatiegeweer qua vorm en afmetingen sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dit geweer als kind van zijn vader heeft gekregen, maar dat hij zich feitelijk niet heeft gerealiseerd dat hij het nog in zijn bezit had. Het begrip ‘voorhanden hebben’ van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie veronderstelt een drietal factoren, te weten, de aanwezigheid van een wapen, bewustheid van de dader met betrekking tot deze aanwezigheid en dat de dader “handelingsbevoegdheid” heeft ten aanzien van het wapen. Uit het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat het imitatiegeweer eigendom is van verdachte, het in een vaak door hem gebruikt schuurtje lag en dat hij er derhalve feitelijk over kon beschikken en ook zeggenschap over had. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen enige bewustheid moet hebben gehad van de aanwezigheid van het wapen, nu aannemelijk is dat verdachte het imitatiegeweer zelf op enig moment in het schuurtje heeft gelegd. Het enkele feit dat hij zich dat in eerste instantie mogelijk niet heeft herinnerd doet daaraan niets af.
Anders dan de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat de door de raadsman aangewezen verschillen in de vorm van het imitatiewapen ten opzichte van het door de hiervoor vermelde rechercheur genoemde origineel niet op voorhand van dien aard en omvang zijn dat deze verschillen in de weg hadden moeten staan aan de conclusie van de deskundige dat dit imitatiewapen qua vorm en afmetingen sprekend lijkt op een vuurwapen. Het verweer wordt om die reden gepasseerd. Er is geen bewijs van betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] bij dit feit.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een imitatiegeweer voorhanden heeft gehad, zoals hierna bewezen wordt verklaard.