ECLI:NL:RBZWB:2013:5864

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
STR-12_715359
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling en bedreiging met vuurwapen in Middelburg

Op 8 augustus 2013 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot moord en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een schietincident op 17 oktober 2012 in Middelburg, waarbij meerdere slachtoffers betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie, waarbij met een vuurwapen op slachtoffers werd geschoten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van poging tot moord, maar dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling en bedreiging van een van de slachtoffers, [slachtoffer 4]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar hem wel veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en vervangende hechtenis. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de feiten waaruit de schade voortvloeide was vrijgesproken. De zaak benadrukt de complexiteit van geweldsdelicten en de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/715359-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 augustus 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
ter terechtzitting verschenen,
raadsman mr. Smit, advocaat te Middelburg,
ter terechtzitting aanwezig.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juli 2013, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade,[slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na
kalm beraad en rustig overleg, in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die
[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] is/zijn gerend en/of (vervolgens) met een
(vuur)wapen meermalen, althans eenmaal, in de richting van die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft geschoten en/of daarbij die
[slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid
en/althans
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet in de richting van die
[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] is/zijn gerend en/of
(vervolgens) met een (vuur)wapen meermalen, althans eenmaal, in de richting
van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] heeft geschoten
en/of daarbij die [slachtoffer 1] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de Roozenburglaan, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal schieten op en/of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan [slachtoffer 1] namelijk een schotwond in de borstkas;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 4]
van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een
(vuur)wapen in de richting van die [slachtoffer 4] heeft geschoten, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met
dat opzet met een (vuur)wapen in de richting van die [slachtoffer 4] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te
weten [slachtoffer 4]) in het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde
[slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
en
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer 4] dreigend de
woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven):"jij wilt ook problemen met [medeverdachte]
toch?" en/of daarbij een (vuur)wapen op die [slachtoffer 4] gericht en/of
(vervolgens) de woorden (zakelijk weergegeven):"beter ga je nu naar huis."
en/of heeft verdachte en/of zijn mededader(s) op een voor het slachtofferzichtbare en dreigende wijze een honkbalknuppel vastgehouden;
art 285 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, een of meer (vuur)wapens van
categorie III, te weten een enkelloops (kogel)geweer merk TOZ, type 78-04
.22lr en/of munitie van categorie III, te weten een patroonhouder gevuld met
20 .22 lr kogelpatronen merk CCI (randvuur) en/of 18 .320 kogelpatronen merk
Fiocchi (G.F.L.) (centraal vuur met rand), voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
hij op of omstreeks 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen meet een ander of
anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een
imitatiegeweer merk Gonher, type Condor, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die
voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde
voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de onder 1 eerste en tweede cumulatief en de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Verdachte dient derhalve van deze feiten te worden vrijgesproken. Hij voert daartoe aan dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] op 17 oktober 2012 met een geweer op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft geschoten, waarbij [slachtoffer 1] levensgevaarlijk is verwond. Verdachte wist weliswaar dat er in de gitaarkoffer een geweer zat en dat zij daarmee een gewapend conflict zouden aangaan, maar er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] het voorwaardelijk opzet op de moord dan wel doodslag van de vier slachtoffers heeft gehad.
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte samen met [medeverdachte] de confrontatie is aangegaan, deze confrontatie getalsmatig heeft versterkt, daarbij een honkbalknuppel bij zich had en zich in ieder geval niet heeft gedistantieerd van het door [medeverdachte] gebruikte geweld. De strafverzwarende omstandigheid van het letsel is geobjectiveerd.
De officier van justitie acht de onder 3 eerste en tweede cumulatief ten laste gelegde mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 4], de verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer 3].
Verdachte heeft dit feit in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] gepleegd, nu verdachte daarbij op een voor aangever dreigende wijze met een honkbalknuppel in zijn handen is blijven staan en zich niet heeft gedistantieerd of heeft getracht medeverdachte [medeverdachte] tegen te houden.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken.
Tot slot acht de officier van justitie wettig en overtuigen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen van categorie I van de Wet wapens en munitie, zoals onder 5 aan hem is ten laste gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de verklaringen van de getuigen die enkele uren na het schietincident zijn afgelegd kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding, maar dat de overige verklaringen extra kritisch moeten worden beoordeeld nu het vermoeden dat deze zijn afgelegd uit loyaliteit naar de aangever(s) lijkt te zijn gerechtvaardigd. De verdediging wijst daarbij op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris, die aanzienlijk verschillen van eerder door deze getuigen bij de politie afgelegde verklaringen. Daarnaast deden er al korte tijd na het incident de nodige roddels de ronde, onder andere via de website [naam website]. Voor zover de rechtbank enige waarde toekent aan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] wijst de verdediging op de feitelijke inrichting van het schuurtje. Het schuurtje werd door verdachte gebruikt om aan brommers te sleutelen, de ruimte is klein en biedt naast verdachte, gereedschap en de brommers/scooters waaraan hij sleutelt nauwelijks ruimte aan andere personen. De deur van het schuurtje komt uit op een centrale binnenhal. Verdachte stond feitelijk alleen in het schuurtje terwijl overige personen - indien aanwezig - in de centrale binnenhal stonden of daarbuiten in een van de poortjes. Verdachte had bovendien altijd muziek aan staan. De verklaring van [slachtoffer 3] bij de politie verschilt op belangrijke punten essentieel van zijn verklaring bij de rechter-commissaris.
De verdediging is van mening dat, gelet op de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 28 respectievelijk 15 maart 2013, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 primair eerste en tweede cumulatief en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, alsook het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Weliswaar heeft medeverdachte [medeverdachte] op 17 oktober 2012 te Middelburg met een geweer op personen geschoten, terwijl verdachte achter hem aan fietste, maar verdachte wist in eerste instantie niet dat [medeverdachte] een wapen bij zich had en op het moment dat [medeverdachte] begon te schieten was verdachte nog tamelijk ver achter hem. Bovendien is verdachte achter [medeverdachte] aangegaan op de fiets. Als hij had willen deelnemen aan het plan dan zou hij de fiets hebben achtergelaten, omdat de af te leggen afstanden klein waren, er belemmeringshekken op de route aanwezig waren en verdachte daarbij dan door een fiets niet gehinderd werd.
De onder 3 als eerste ten laste gelegde mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 4] kan evenmin wettig en overtuigend bewezen worden, nu dit geweld onverwacht en ongewild was en verdachte daar niet aan heeft bijgedragen. Uit de verklaring van [slachtoffer 4] blijkt dat verdachte ongeveer drie meter van [medeverdachte] vandaan stond. Hoewel verdachte een honkbalknuppel bij zich had, blijkt uit het dossier niet dat hij deze ook heeft gebruikt. De verdediging stelt dat verdachte escalatie wilde voorkomen en daarom tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij beter naar huis kon gaan. Dit was zeker niet bedreigend uitgesproken.
De verdediging is voorts van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.
Tot slot dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde, nu verdachte weliswaar heeft bekend dat dit wapen zijn eigendom was, maar hij zich feitelijk niet heeft gerealiseerd dat hij het had bewaard. Het wapen is, blijkens het proces-verbaal, grotendeels van kunststof gemaakt, de buis om de pump-action-handeling te maken ontbreekt en het verkeert uiterlijk in een slechte staat van onderhoud. Verbalisant Freijters concludeert dat het sprekend lijkt op een geweer van het merk Yonezawa, type Remington R. shotgun, hetgeen door de verdediging uitdrukkelijk wordt betwist. Bovendien is het aangetroffen imitatiewapen niet onder bedreigende omstandigheden gehanteerd waardoor evenmin anderszins sprake is van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 en 2
Op 17 oktober 2012 kort na 02:00 uur heeft er een schietpartij plaatsgevonden in de woonwijk Dauwendaele te Middelburg. Hierbij raakte [slachtoffer 1] (hierna ook: het slachtoffer) levensbedreigend gewond. Hij werd na een zoekslag in de omgeving aangetroffen in een portiek aan de Kriekenhof te Middelburg.
Geloofwaardigheid en betrouwbaarheid verklaringenDe rechtbank is van oordeel dat de zich in het dossier bevindende verklaringen van aangever(s) en diverse getuigen met de nodige voorzichtigheid gelezen dienen te worden om de navolgende redenen. Gebleken is uit diverse in dit dossier afgelegde getuigenverklaringen dat op de website[naam website] vrijwel direct na het schietincident berichten met details daarover zijn verschenen. In dit licht weegt de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 3], afgelegd op 13 juni 2013 bij de rechter-commissaris, waarin deze onder meer verklaard dat hij er getuige van is geweest dat door verschillende personen werd afgesproken om valse verklaringen af te leggen met als doel verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zolang mogelijk ’binnen’ te houden zwaar. Uit het dossier en de diverse verklaringen die zijn afgelegd blijkt voorts dat er geruime tijd voor het incident sprake was van oplopende spanningen tussen enerzijds medeverdachte [medeverdachte] (en in mindere mate verdachte) en anderzijds aangever(s) en een aantal van de bij de groep van aangevers behorende getuigen. Een en ander in samenhang bezien leidt tot het oordeel dat niet uitgesloten kan worden dat diverse van de betrokken personen er belang bij (kunnen) hebben om anders dan de waarheid te verklaren en dat om die reden de afgelegde verklaringen met de nodige voorzichtigheid dienen te worden gelezen. Dit geldt in ieder geval voor verklaringen waarin niet consistent en tegenstrijdig is verklaard danwel waarvan vast staat dat de verklaring (mede) is beïnvloed door informatie verkregen nadien van derden of mogelijke via social media (zie hiervoor).
Aangever [slachtoffer 3] heeft over de gang van zaken tijdens het schietincident verklaringen afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris. Deze verklaringen zijn op hoofdlijnen en op belangrijke onderdelen niet consistent en zelfs tegenstrijdig. Zo heeft [slachtoffer 3] bij de politie verklaard dat hij die nacht alleen was, maar bij de rechter-commissaris, zonder duidelijke uitleg, dat hij die nacht samen was met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer 3] afgelegd enkele uren na het schietincident op relevante onderdelen niet eensluidend met die van de andere aangevers en getuigen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] met grote terughoudendheid moet worden beoordeeld en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Ditzelfde geldt voor de verklaringen van getuige [getuige 2], ook deze zijn op belangrijke onderdelen niet consistent en zelfs tegenstrijdig. [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris op 18 juni 2013 onder andere verklaard dat hij zijn verklaring bij de politie heeft afgelegd nadat hij op straat veel over het schieten had gehoord, dat er naar zijn zeggen veel werd gespeculeerd en dat hij details in zijn politieverklaring heeft verwerkt die hij na het schieten had gehoord. Dit leidt tot het oordeel dat aan het waarheidsgehalte en derhalve de betrouwbaarheid van zijn verklaringen moet worden getwijfeld en dat deze om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Gebeurtenissen op 16 en 17 oktober 2012
Verdachte heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2012 in de middag naar het winkelcentrum ging en dat hij daar [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) tegenkwam. In het verleden is een aantal keren ingebroken in het schuurtje van zijn zus waar verdachte aan brommers sleutelde en dat gebruikt werd als plaats om te ‘chillen’. Verdachte verdacht een groep waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] deel van uitmaakten van deze inbraken. Hierover ontstond die middag (wederom) ruzie. Die middag heeft [slachtoffer 2] verdachte een paar klappen in zijn gezicht gegeven. De rechter-commissaris heeft tijdens het verhoor van verdachte op
19 oktober 2012 geconstateerd dat er een blauwe verkleuring rond het oog van verdachte te zien was.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat[naam 1], de ‘[naam 1]’ (de rechtbank begrijpt:[naam 1]), vertelde dat zij die avond terug zouden komen om verdachte te mishandelen. [medeverdachte] heeft verklaard om die reden die avond bij verdachte te zijn gebleven.
De avond van 16 oktober 2012 waren [medeverdachte] en verdachte in het schuurtje van verdachte behorende bij de woning aan [adres 1] te Middelburg. In/bij het schuurtje waren op enig moment die avond tevens aanwezig [getuige 3], [naam 1], [getuige 1] en [getuige 2]. Verdachte was in het schuurtje aan het sleutelen aan brommers, terwijl de andere personen in de gemeenschappelijke ruimte voor het schuurtje aan het ‘chillen’ waren. [medeverdachte] is die avond nog even weggeweest. Op een gegeven moment ging iedereen naar huis behalve verdachte, [medeverdachte], [getuige 3] en [getuige 1]. Zij zijn samen naar de Box gegaan. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich niet veilig voelde vanwege het conflict eerder die dag en dat hij daarom een honkbalknuppel had meegenomen. Op enig moment zag [medeverdachte] personen staan; [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en een derde persoon met volgens [medeverdachte] een capuchon en een masker op. Deze laatste persoon hield volgens [medeverdachte] een hand achter zijn rug. [getuige 3] en [getuige 1] zijn weggegaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij had gezien dat ze gewapend waren en dat hij vervolgens naar huis is gerend om een wapen te halen. De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte] – anders dan de officier van justitie die er vanuit gaat dat het wapen in het eerder genoemde schuurtje lag - , mede gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat [medeverdachte] wegrende door de tunnel in de richting van de [straat 1] en dat hij door diezelfde tunnel ook weer terug kwam, geloofwaardig. [medeverdachte] heeft in de woning tegen verdachte gezegd dat hij de gitaarhoes moest pakken, hetgeen verdachte ook heeft gedaan. In de gitaarhoes zat een geweer. Daarna is [medeverdachte] met verdachte teruggegaan, heeft hij het geweer uit de gitaarhoes gehaald en is hij gaan schieten toen hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zag.
[slachtoffer 1] heeft op 17 oktober 2012 aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag die dag jegens hem gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij die nacht samen was met [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) en zijn neef [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3]). Omstreeks 01:30 uur die nacht kwam hij [medeverdachte] tegen op straat. Toen hij naar [medeverdachte] toe liep rende deze weg om korte tijd later terug te komen. [medeverdachte] begon gelijk te schieten. Verdachte was bij hem. [slachtoffer 1] is door het tweede schot geraakt.
[slachtoffer 2] is op 17 oktober 2012 kort na het schietincident als getuige gehoord en op 19 oktober 2012 heeft hij aangifte gedaan van poging tot doodslag gepleegd jegens hem. Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 17 oktober 2012 omstreeks 02:00 uur samen met [slachtoffer 1] en een familielid van [slachtoffer 1] in Middelburg liep, toen op de Saffierplaats [medeverdachte] op hen afkwam. [medeverdachte] draaide zich opeens om en liep weg. Ongeveer twee minuten later kwam hij terug met verdachte en begon op een afstand van ongeveer 20 meter op hem en [slachtoffer 1] te schieten.
ConclusieDe rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat medeverdachte [medeverdachte] in de nacht van 17 oktober 2012 in Middelburg meerdere keren met een geweer op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten waarbij [slachtoffer 1] levensbedreigend gewond is geraakt.
Niet vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] die nacht ook op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft geschoten. Zij overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer 3] heeft op 17 oktober 2012 kort na het schietincident aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op 16 oktober 2012 kort voor middernacht met de bus in Middelburg is aangekomen, dat hij vervolgens via de tunnel bij het station een woonwijk is ingelopen en dat er toen een man naar hem riep. Deze man kwam in zijn richting lopen met een wapen. [slachtoffer 3] is weggerend en hoorde achter hem schoten. De politie heeft tevergeefs getracht [slachtoffer 3] nader te horen omdat zijn verklaring op relevante onderdelen punten niet overeenkomt met de verklaringen van de andere aangevers en getuigen. Op 28 januari 2013 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om onder andere [slachtoffer 3] als getuige te horen. Uiteindelijk is [slachtoffer 3] op 15 juli 2013 door de rechter-commissaris gehoord. Zoals hiervoor reeds overwogen is deze tweede verklaring op belangrijke punten tegenstrijdig met zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring en heeft de rechtbank zijn verklaringen niet voor het bewijs gebruikt en zij kunnen daardoor ook niet dienen tot vaststelling van het feitencomplex omtrent zijn stelling dat [medeverdachte] op hem zou hebben geschoten.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij weliswaar samen was met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], maar dat [slachtoffer 3] een stukje verderop stond toen [medeverdachte] begon te schieten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] op hem en [slachtoffer 1] heeft geschoten en dat [medeverdachte] daarna ook op [slachtoffer 3] heeft geschoten, maar hij dat niet heeft gezien.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft ontkend op [slachtoffer 3] te hebben geschoten en heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] die nacht niet heeft gezien. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het gezelschap waren van een man die hij de ‘[naam 2]’ noemt en die woonachtig is in de [straat 2]of [straat 3] te Vlissingen.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat [slachtoffer 3] in de buurt van het schietincident is geweest. Hoewel niet uit te sluiten valt dat [medeverdachte] mogelijkerwijs ook op een derde persoon heeft geschoten, kan de rechtbank bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet met voldoende zekerheid vast stellen dat deze derde persoon [slachtoffer 3] is geweest.
[slachtoffer 4] heeft op 19 oktober 2012, derhalve twee dagen na het schietincident, aangifte gedaan van poging tot moord dan wel doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op de Roozenburglaan te Middelburg liep toen hij een hem onbekende jongen zag aankomen rennen met daarachter [medeverdachte] en verdachte. [medeverdachte] had een wapen in zijn handen waarmee hij op de jongen schoot. De rechtbank acht aannemelijk dat [medeverdachte] het wapen (een geweer) vervolgens op [slachtoffer 4] heeft gericht. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [medeverdachte] tevens op dat moment gericht op [slachtoffer 4] heeft geschoten, nu uit de aangifte blijkt (zie hierna onder feit 3) dat [slachtoffer 4] vrijwel gelijktijdig van [medeverdachte] een vuistslag heeft gekregen. Daaruit volgt dat de afstand tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 4] op dat moment zeer kort was en in ieder aannemelijk te kort om te blijven richten en vervolgens te schieten. De rechtbank acht meer in het bijzonder niet aannemelijk dat de handelingen (het gericht schieten met een geweer en het geven van een vuistslag in het gezicht) gelijktijdig hebben plaatsgevonden, nu [slachtoffer 4] niet door een kogel van [medeverdachte] is geraakt. De verklaring van [slachtoffer 4] voor zover deze ziet op het gericht schieten, wordt bovendien niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel en [medeverdachte] heeft ontkend op [slachtoffer 4] te hebben geschoten.
Medeplegen of alleen gepleegdVan medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Tevens veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking, wat inhoudt dat de verdachten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit, in dit geval een poging tot moord. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van medeplegen. Weliswaar heeft verdachte op verzoek van [medeverdachte] in de woning van de vriendin van verdachte de gitaarhoes gepakt en aan hem gegeven, maar zowel [medeverdachte] alsook verdachte heeft verklaard dat verdachte op dat moment niet wist dat er een geweer in deze hoes zat. Verdachte is achter [medeverdachte] aangegaan en zag pas dat [medeverdachte] een wapen bij zich had eerst op het moment dat [medeverdachte] dit aan het eind van de straat uit de gitaarhoes haalde en gelijk begon te schieten. Verdachte heeft verklaard de eerste schoten niet te hebben gezien, omdat hij op enige afstand achter [medeverdachte] liep en deze inmiddels een hoek was omgegaan. Uit dit verloop van de feitelijke gebeurtenissen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] enig vooropgezet plan bestond, gericht op het schieten door [medeverdachte]. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat verdachte wist, begreep of moest begrijpen dat [medeverdachte] op de aangevers zou gaan schieten. Dat [medeverdachte] zou overgaan tot die geweldshandeling kon naar het oordeel van de rechtbank door verdachte niet worden voorzien. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad, gericht op het toebrengen van dodelijk letsel zoals onder 1 eerste en tweede cumulatief ten laste is gelegd. Zij zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
Subsidiair ten laste gelegde: openlijk in vereniging geweld plegen
Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de aangevers. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring hiervan is in de eerste plaats vereist dat bij verdachte sprake is van opzet op het in vereniging plegen van geweld. Daarnaast is vereist dat verdachte aan dit geweld een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte achter [medeverdachte] aan kwam en daarbij een honkbalknuppel droeg, op het moment dat [medeverdachte] de schoten loste, onvoldoende is om te kunnen aannemen dat bij verdachte sprake is van opzet op het in vereniging plegen van geweld zoals dat door [medeverdachte] is gedaan. Van andere omstandigheden waaruit het hiervoor bedoelde opzet zou volgen is niet gebleken. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de feitelijke gang van zaken is overwogen, kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door [medeverdachte] gebruikte geweld, te weten het met een geweer schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op grond hiervan zal zij verdachte eveneens vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Feit 3
[slachtoffer 4] heeft op 19 oktober 2012 tevens aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte], nadat deze gericht op hem had geschoten, hem een vuistslag in het gezicht gaf waardoor hij twee dagen last van zijn kaak heeft gehad. [medeverdachte] richtte daarna het wapen weer op hem en zei ‘jij wilt ook problemen met [medeverdachte] toch?’. [medeverdachte] draaide zich vervolgens om en verdachte zei tegen hem ‘beter ga je nu naar huis’. [2]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij na het schieten op [slachtoffer 1] [slachtoffer 4] zag. Hij heeft tegen hem gezegd ‘jij brengt die man hier’ en hij heeft hem vervolgens een klap in zijn gezicht gegeven. Verdachte was op dat moment bij hem en had een honkbalknuppel in zijn hand. [3]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] zich, nadat hij had op de anderen had geschoten, naar [slachtoffer 4] keerde en dat hij hem een klap gaf. Verdachte heeft vervolgens tegen [slachtoffer 4] gezegd dat hij beter naar huis kon gaan, omdat hij, naar hij later ter zitting verklaart, bang was dat er iets zou gebeuren. Op dat moment had verdachte een honkbalknuppel bij zich. [4]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem in zijn gezicht te stompen. Ook acht zij wettig en overtuigen bewezen dat [medeverdachte] het vuurwapen op [slachtoffer 4] heeft gericht en dat verdachte daar bij stond met een honkbalknuppel in zijn hand. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd ‘jij wilt ook problemen met [medeverdachte] toch?’, nu alleen aangever hierover heeft verklaard, er geen steunbewijs is en [medeverdachte] dit heeft ontkend. Verder staat vast dat verdachte tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij beter weg kon gaan, maar de rechtbank is van oordeel dat deze woorden niet te kwalificeren zijn als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling. Zij zal verdachte dan ook van deze zinsneden vrijspreken.
Medeplegen of alleen gepleegdVan medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Tevens veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking, wat inhoudt dat de verdachten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit, in dit geval de mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 4]. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak sprake van is. Verdachte stond met een honkbalknuppel op zeer korte afstand van [medeverdachte] en [slachtoffer 4] toen [medeverdachte] [slachtoffer 4] een stomp in het gezicht gaf waarbij eerst een vuurwapen op hem was gericht. Verdachte heeft zich aldus niet gedistantieerd van de handelingen van [medeverdachte]. Integendeel, hij heeft zich met een wapen in zijn hand bij [medeverdachte] gevoegd, terwijl hij kort daarvoor getuige was geweest van het feit dat [medeverdachte] extreem gewelddadig was geweest door gericht op meerdere personen te schieten. Gelet op deze zeer gewelddadige setting moet verdachte hebben kunnen voorzien dat [medeverdachte] ook geweld tegen [slachtoffer 4] zou gebruiken en hem zou bedreigen. De zichtbare aanwezigheid van verdachte, voorzien van een honkbalknuppel, draagt onder de geschetste omstandigheden bij aan het door [medeverdachte] uitgeoefende geweld en de bedreiging. Aldus is sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] op 17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging met verdachte [slachtoffer 4] een stomp in zijn gezicht heeft gegeven en hem heeft bedreigd, zoals hierna bewezen verklaard.
Feit 4
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 1 en 2 is overwogen en derhalve niet gebleken is van enige bewustheid van verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van het wapen direct voorafgaande aan het schieten door [medeverdachte] met dit wapen feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 5
Op 22 oktober 2012 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in een kelderbox behorende bij de woning [adres 1] te Middelburg. Hierbij werd onder andere achter een kast een imitatiegeweer aangetroffen. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat dit imitatiewapen zijn eigendom is. [6]
Het aangetroffen imitatiewapen is onderzocht door een tactisch rechercheur. Het bleek een voorwerp te zijn dat het uiterlijk had van een geweer en betrof een (imitatie)geweer van het merk Gonher, type Condor dat qua vorm en afmetingen sprekend lijkt op een origineel (ingekort) vuurwapen. Het aangetroffen wapen komt volgens de deskundige qua vorm en afmetingen ook overeen met een aangewezen voorwerp op lijst a van de Bijlage I van de Regeling wapens en munitie. Het aangetroffen (imitatie)geweer is een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben hiervan is verboden op grond van artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie. [7]
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat het aangetroffen imitatiegeweer qua vorm en afmetingen sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dit geweer als kind van zijn vader heeft gekregen, maar dat hij zich feitelijk niet heeft gerealiseerd dat hij het nog in zijn bezit had. Het begrip ‘voorhanden hebben’ van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie veronderstelt een drietal factoren, te weten, de aanwezigheid van een wapen, bewustheid van de dader met betrekking tot deze aanwezigheid en dat de dader “handelingsbevoegdheid” heeft ten aanzien van het wapen. Uit het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat het imitatiegeweer eigendom is van verdachte, het in een vaak door hem gebruikt schuurtje lag en dat hij er derhalve feitelijk over kon beschikken en ook zeggenschap over had. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen enige bewustheid moet hebben gehad van de aanwezigheid van het wapen, nu aannemelijk is dat verdachte het imitatiegeweer zelf op enig moment in het schuurtje heeft gelegd. Het enkele feit dat hij zich dat in eerste instantie mogelijk niet heeft herinnerd doet daaraan niets af.
Anders dan de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat de door de raadsman aangewezen verschillen in de vorm van het imitatiewapen ten opzichte van het door de hiervoor vermelde rechercheur genoemde origineel niet op voorhand van dien aard en omvang zijn dat deze verschillen in de weg hadden moeten staan aan de conclusie van de deskundige dat dit imitatiewapen qua vorm en afmetingen sprekend lijkt op een vuurwapen. Het verweer wordt om die reden gepasseerd. Er is geen bewijs van betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte] bij dit feit.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een imitatiegeweer voorhanden heeft gehad, zoals hierna bewezen wordt verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
hijop
of omstreeks17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging met
een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk mishandelend een persoon
(te
weten [slachtoffer 4]
)in het gezicht heeft
geslagen/gestompt, waardoor voornoemde
[slachtoffer 4]
letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden;
en
hijop
of omstreeks17 oktober 2012 te Middelburg tezamen en in vereniging
met een ander
of anderen, althans alleen,[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers
heeft
verdachte en/ofzijn mededader
(s)opzettelijk
die [slachtoffer 4] dreigend de
woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven):"jij wilt ook problemen met [medeverdachte]
toch?" en/of daarbijeen
(vuur
)wapen op die [slachtoffer 4] gericht en
/of
(vervolgens) de woorden (zakelijk weergegeven):"beter ga je nu naar huis."
en/ofheeft verdachte
en/of zijn mededader(s)op een voor het slachtoffer
zichtbare en dreigende wijze een honkbalknuppel vastgehouden;
5.
hijop
of omstreeks17 oktober 2012 te Middelburg
tezamen met een ander of
anderen, althans alleen, (een
)wapen
(s)van categorie I onder 7°, te weten een
imitatiegeweer merk Gonher, type Condor, zijnde
(een
)voorwerp
(en)dat
/die
voor wat betreft zijn
/hunvorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde
(n)met
(een
)vuurwapen
(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde
voorwerp(en)voorhanden heeft
/hebbengehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht - met uitzondering van feit 5 nu hiervoor een aparte straf dient te worden opgelegd - aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hoewel de reclassering geen verplicht reclasseringstoezicht heeft geadviseerd, heeft de officier van justitie het rapport van de reclassering wel dusdanig geïnterpreteerd. Nu verdachte heeft verklaard hiervoor open te staan vordert hij aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht met meldplicht te koppelen.
Voor wat betreft feit 5 vordert de officier van justitie verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak. Deze zaak heeft het leven van verdachte overhoop gehaald en verdachte wil zijn leven zo snel mogelijk weer terug op de rails krijgen. De verdediging verzoekt, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring ten aanzien van feit 5 komt, dit delict niet zodanig op te vatten dat het in de context van deze procedure onderdeel uit maakt van ‘dezelfde zaak’, althans dat het bewijs hiervan geen belemmering zou mogen zijn voor het toewijzen van een mogelijk verzoek tot schadevergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering wegens onterecht ondergaan voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zij heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van
[slachtoffer 4]. Zijn mededader heeft [slachtoffer 4] in het gezicht gestompt en een vuurwapen op hem gericht, terwijl verdachte daarbij stond en op een voor [slachtoffer 4] zichtbare en dreigende wijze een honkbalknuppel vast had. Verdachte heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Voorts heeft verdachte een wapen van categorie I voorhanden gehad.
De rechtbank houdt voorts rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij - behoudens een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf voor een mishandeling in 2009 - niet eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Uit het over hem uitgebrachte rapport van Reclassering Nederland van 2 april 2013 komt naar voren dat hij problemen heeft op een aantal leefgebieden. De reclassering denkt dat hij bij zijn verdere groei naar volwassenheid hulp en steun nodig heeft, bij voorkeur van familieleden en capabele bekenden, maar ook van een re-integratiebedrijf. Zij onthoudt zich van een strafadvies, omdat verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd. Zij heeft wel geschreven dat bij oplegging van een eventuele straf een verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde niet nodig is.
Bij de bepaling van een passende strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de geldende (straf)richtlijnen en de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van vier maal poging tot moord. Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van mishandeling en bedreiging en het voorhanden hebben van een wapen, zal zij een lagere straf alsook een andere strafmodaliteit opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete.
Nu de rechtbank naast het onder feit 5 ten laste gelegde ook de onder feit 3 eerste en tweede cumulatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend acht, heeft verdachte geen belang meer bij het gevraagde oordeel of feit 5 al dan niet dient te worden beschouwd als onderdeel van dezelfde zaak. De rechtbank komt aan dit oordeel dan ook niet toe.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 12.279,60, waarvan € 7.279,74 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade voor feit 1.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade voor feit 1.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade voor feit 2 en 3.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat behandeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en vordert dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Hij voert daartoe aan dat een deel van de schade ook voor rekening van medeverdachte [medeverdachte] dient te komen. Verdachte en [medeverdachte] hebben echter geen gelijke rollen in het gebeurde vervuld en geen evenredige bijdrage aan het ontstaan van de schade geleverd. Daardoor is niet eenvoudig vast te stellen welk deel van de schade aan welke verdachte is toe te rekenen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, gelet op haar pleidooi, de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
Vordering van [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor de door hem gestelde geleden immateriële schade als gevolg van feit 2 en 3. Verdachte is vrijgesproken van feit 2, het feit waaruit het overgrote deel van de gevorderde schade naar het oordeel van de rechtbank zou zijn ontstaan. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit, te weten een stomp in het gezicht en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Ten aanzien van de hoogte van die schade kan op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld dat die tenminste € 150,00 bedraagt, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [slachtoffer 4] zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van zijn vordering kan hij alsnog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu verdachte de onder 3 bewezen verklaarde strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor iedere hoofdelijk aansprakelijk.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 23, 24, 24c, 27, 36f, 47, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 13, 54, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 eerste cumulatief, 1 tweede cumulatief, 2 primair,
2 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 3 eerste cumulatief, 3 tweede cumulatief en 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3 eerste cumulatief en tweede cumulatief:Medeplegen van mishandeling en medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 5:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 3 eerste en tweede cumulatief ten laste gelegde:
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 (tien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,00 (vijftig euro) per dag;
Ten aanzien van feit 5:
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 550,00 (vijfhonderdenvijftig euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
11 (elf) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,00 (vijftig euro) per dag;

Benadeelde partijen

- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen voornoemd in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4], te dezer zake als postadres kiezende: postbus 275, 4330 AG Middelburg, ten kantore van mr. R. Wouters, van € 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 4] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4] (feit 3) € 150,00 (honderdvijftig euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A.M.P. Geelhoed en
mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 augustus 2013.
Mr. Geelhoed en mr. Smits hebben dit vonnis niet kunnen ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal van 28 november 2012, daaronder begrepen het aanvullend dossier van 21 januari 2013, met registratienummer PL193C 2012079663 van de regio politie Zeeland, beiden opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 196 respectievelijk 197 tot en met 224.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4], pagina 102 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal verhoor van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 15 maart 2013.
4.Het proces-verbaal verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris op 28 maart 2013.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 65 van voornoemd eindproces-verbaal.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2013.
7.Het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie ter zake het onderzoek voorwerpen met betrekking tot Wet wapens en munitie, pagina 216 tot en met 220 van voornoemd eindproces-verbaal.